kop
        Steun ons!      

Op de middag van 23 mei 1992 ontplofte onder de autosnelweg die het vliegveld Punta Raisi met Palermo verbindt, bij de afslag Capaci, een zware bom, juist op het moment dat de anti-maffiarechter Giovanni Falcone met zijn escorte passeerde. Daarbij kwam Falcone om het leven, maar ook zijn echtgenote Francesca Morvillo en drie agenten van de escorte. De aanslag van Capaci was een van brutaalste uit de geschiedenis van de maffia.
Op deze pagina proberen we een antwoord te geven op de vraag hoe de Sicilaanse maffia, de Cosa Nostra, is ontstaan; hoe het komt dat deze organisatie zo machtig is geworden en waarom het maar niet lukken wil haar uit te roeien.

Feodalisme

Al sinds de oudheid was de sociaal-economische organisatievorm op Sicilië het feodalisme. De late oudheid en de vroege middeleeuwen waren erg onveilig. De machthebbers - meestal koningen - konden niet voor veiligheid zorgen want zij beschikten niet over een organisatie die de orde kon bewaren. Machtige lokale heren konden dat veel beter. De kwetsbare plattelandsbevolking zag zich daardoor genoodzaakt zich onder hun bescherming te stellen. Vrije boeren werden op deze manier horigen.

In de latere middeleeuwen plaatsten ook rijkere mensen zich onder bescherming van heren die machtiger waren dan zij. Beschermheer en beschermeling deden dan de plechtige belofte (hulde of manschap) elkaar te steunen. De beschermeling, die vazal genoemd werd, had de taak zijn heer te steunen met raad en daad (consilium et auxilium). In een tijd dat er weinig geld in omloop was en je bovendien met dat geld nauwelijks iets kon kopen, omdat de handel nagenoeg stil lag, was er maar één goede manier om te belonen: met land. De vazallen kregen daarom een stuk land te leen, met de bijbehorende boeren natuurlijk. Dat land werd aanvankelijk benificium genoemd maar later sprak men van feodum. De termen 'feodalisme' en 'feodaal stelsel' zijn daarvan afgeleid. Vanwege deze leenovereenkomst werd de heer ook wel leenheer en de vazal ook wel leenman genoemd.

Feodalisme is dus gebaseerd op grondbezit en grondbezit bleef in het zuiden van Italië en op Sicilië tot ver in de twintigste eeuw de belangrijkste economische machtsfactor.
Op Sicilië hebben de heersers zich maar zelden ingezet voor het welzijn en de welvaart van de bevolking. Zij waren vertegenwoordigers van achtereenvolgens Grieken, Romeinen, opnieuw de Grieken, Arabieren, Noormannen, Duitsers, Fransen, Spanjaarden, Noord-Italianen, Oostenrijkers en weer Spanjaarden. Alleen in de middeleeuwen kende het eiland voorspoed. Verder waren die vorsten vooral uit op de rijkdommen van het eiland en hielden zij de bewoners klein. Iedere vorm van verzet werd hardhandig de kop in gedrukt. Zij wakkerden de tegenstellingen tussen arm en rijk en stad en platteland aan en vernielden bewust de sociale samenhang om de weerstand te verkleinen. Om machtige en invloedrijke mensen aan zich te binden, deelde ieder nieuwe heerser weer grond uit, waardoor het eiland sterk feodaliseerde. De arme bevolking werd steeds afhankelijker van de vazallen van de koning. Deze baronnen waren heer en meester op het platteland, temeer omdat zij ook de bevoegdheid hadden recht te spreken en straffen op te leggen.

Vele honderden jaren veranderde er nauwelijks iets aan de leefomstandigheden op het eiland. Rond 1800 hadden de baronnen nog steeds grote stukken land in leen waarop zij extensieve landbouw uitoefenden. Zij lieten de grond gedeeltelijk bebouwen met tuinbonen en vooral tarwe. De rest lag braak en was als weidegrond in gebruik. Op de enorme landgoederen van de baronnen waren hoogstens wat schuren waar de oogst tijdelijk kon worden opgeslagen voordat die naar de centrale boerderij, de masseria, werd getransporteerd. Er waren geen dorpen en zelfs geen enkele woning. De arbeiders moesten altijd van ver komen en zij hadden de keuze tussen een paar uur per dag lopen of de nachten doorbrengen op strozakken in de masseria. Noodgedwongen kozen de meesten voor dat laatste.

Zie ook:
De geschiedenis van Matera , die model staat voor het arme zuiden
Onder andere villa's en grondbezit in de Romeinse tijd.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Campieri en Gabelotti

Campiere
Campiere en boer op Sicilië, eind 19e eeuw.
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
campiere
Campiere op Sicilië, eind 19e eeuw.
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Op 4 augustus 1812 werd door het Siciliaanse parlement een wet aangenomen de een einde moest maken aan het feodale systeem. De overheid verwachtte dat de omstandigheden van de armen zouden verbeteren wanneer de baronnen macht, prestige, privileges en grond zouden inleveren. In de praktijk veranderde er echter nauwelijks iets. De oude landadel werd de nieuwe bourgeoisie. De baronnen werden voortaan galantuomini genoemd; maar er werd bijna geen land onteigend. Integendeel: de galantuomini, die voorheen formeel de grond te leen hadden van de koning, werden nu de rechtmatige eigenaar van die grond. Zij raakten echter belangrijke rechten kwijt, waaronder het recht van justitie (rechtspraak). En aangezien de Staat niet in staat was orde en recht op het platteland te bewaren, ontstond daar een interessant machtsvacuüm. Voor struikrovers (briganti) en bandieten (banditi) braken gouden tijden aan. Voor de allerarmsten was het verleidelijk zich bij hen aan te sluiten. Omdat briganti en banditi vooral uit waren op de rijkdommen van de gehate galantuomini en afkomstig waren uit de onderlaag van de samenleving, ontstond het beeld van de rechtvaardige schurk. Dit romantische Robin-Hood-imago speelt maffiabestrijders tot op de dag van vandaag parten. De wet van 1812 betekende dus een belangrijke stimulans voor de georganiseerde misdaad en het ligt voor de hand om de geschiedenis van de maffia in dat jaar te laten beginnen.

De georganiseerde misdaad bloeide het eerst op waar de meeste landgoederen waren: in het westen van Sicilië, in de huidige provincies Caltanisetta, Palermo en Agrigento.
Nu de grootgrondbezitters veel macht hadden moeten inleveren, waren velen van hen bang voor misdaad, opstanden en represailles op het platteland. Ze trokken naar de steden en lieten het beheer van hun domeinen over aan rentmeesters. De huurovereenkomst werd een contratto a gabella genoemd waarvan de Italiaanse naam voor rentmeester, gabellotto, is afgeleid.
Gabellotti leidden de domeinen vaak efficiënter dan de eigenaren zouden hebben gedaan. De grond werd over het algemeen aan kleine boeren (coloni of borghesi) verpacht. De gabellotti hanteerden onorthodoxe middelen als omkoping van ambtenaren en bedrog en lieten de orde en veiligheid bewaken door bandieten die van hen afhankelijk waren en die guardie campestri (lett. veldwachters) of campieri werden genoemd.
De campieri kregen snel meer macht. Vaak waren zij het die achter de schermen de dienst uitmaakten. het was voor de gabelotti daarom noodzakelijk zich van de trouw van de campieri te verzekeren.
De agenten van de Compagnie d'Armi, zoals de officiële politiekorpsen werden genoemd, werden eveneens gerekruteerd uit de dieven en bandieten. De compagnie d'armi werden door de gabellotti en de overheid betaald om de eigendommen van de grootgrondbezitters de beschermen. In het geval van schade keerden zij ook vergoedingen uit. De mogelijkheden tot willekeur, fraude en corruptie waren bijna onbegrensd.
Tussen bandieten, overheid, gabellotti en landeigenaren ontstonden zo banden en ongeschreven regels die de bandieten toestonden als ordebewaker op te treden in ruil voor juridische bescherming van de kant van de overheid en landeigenaren.

De neiging om bij het verdedigen en behartigen van de eigen belangen geweld en intimidatie te gebruiken, zonder zich iets aan te trekken van de staat, was niet voorbehouden aan de bezittende klasse. Deze spirito di auto-giustizia werd de grondhouding van alle Sicilianen. Het is een van de geliefde thema's uit de volkscultuur en de waardering ervan blijkt uit de heldenstatus die sommige misdadigers verwierven.

Gaandeweg werd het voor iedereen noodzakelijk zich aan de wetten van de criminele bendes te onderwerpen. Wie niet meedeed werd getreiterd, bedreigd, veracht en op alle mogelijke manieren tegengewerkt.. Door de misdaad werden onbetekenende armoedzaaiers plotseling 'mannen van eer' uomini d'onore. De misdaad die vroeger een noodzaak of wraakactie was, werd een verdienste.

Zo was een neerwaartse spiraal in gang gezet die alleen maar kon leiden tot meer misdaad, meer corruptie en meer straffeloosheid. Maar de overheid herkende die niet. Sterker nog, de overheid was genoodzaakt de ontstane situatie te gedogen omdat zij zelf niet in staat was de orde te bewaren en de veiligheid te garanderen.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Het ontstaan van de maffia

Het woord mafia (in alle talen behalve het Nederlands gespeld met één f) duikt in officiële documenten voor het eerst op in 1865, namelijk in een rapport van Filippo Antonoi Gualtero, de prefect van Palermo. De term is zeer waarschijnlijk ontleend aan een folkloristisch toneelstuk van Giuseppe Rizzotto, getiteld "I Mafiusi di la Vicaria". Waar het woord oorspronkelijk vandaan komt, blijft gissen. Na 1865 duidt men met de term mafia de min of meer gesloten criminele bendes aan die gehoorzamen aan eigen wetten, codes en straffen. Volgens de erecode van de maffia ga je niet naar de politie als je onrecht is aangedaan, maar neem je wraak (vendetta). Wie daar getuige van is, houdt zijn mond (omertà). Wie zich niet aan de erecode houdt of ongehoorzaam is aan de bendeleider, verdient de doodstraf.

Door de medeplichtigheid van velen, het diepgewortelde wantrouwen tegenover de staat en de angst voor represailles wilde niemand meer tegen de maffia getuigen en durfde slechts een enkeling het tegen de bendes op te nemen.

Aanvankelijk was de maffia nog geen wijdvertakte organisatie maar bestond zij uit vele zelfstandige groepen die cosche worden genoemd (van cosca, blad van een artisjok in het Siciliaans). De cosche werkten regelmatig samen maar waren ook vaak met elkaar in oorlog.

Tijdens de vorming van de eenheidsstaat Italië - het risorgimento - sloten de machtige grootgrondbezitters - de galantuomini - zich zonder noemenswaardige weerstand aan bij de staat Italië. Zij hoopten dat de economie zou opleven door het wegvallen van de handelsbarrières, maar vooral dat een krachtige overheid een einde zou maken aan de barbaarse toestanden op het eiland, zoals het banditisme. Italië werd, geheel naar hun wens, een zeer centralistisch geleide staat maar tegelijk bleef hun invloed onverminderd groot.

De regering van het nieuwe koninkrijk besloot inderdaad de misdaad op Sicilië met harde hand de kop in te drukken. Deze noordelingen begrepen echter niets van de Siciliaanse samenleving en traden, zonder onderscheid te maken, keihard op tegen iedereen die een bedreiging zou kunnen zijn voor de staat. Het maakte niet uit: aanhangers van de oude koning, bandieten, republikeinse Garribaldisten, dienstweigeraars, protesterende boeren - allemaal werden zij, en ook hun familie en vrienden, dermate gewelddadig aangepakt dat de hele wereld er schande van sprak. In 1862 werd zelfs voor enige tijd de staat van beleg afgekondigd. De misdaad werd daardoor niet minder; integendeel: wie toch al vogelvrij verklaard was, had weinig te verliezen en sloot zich aan bij de gewapende bendes.

De Italiaanse regering behandelde Sicilië van meet af aan als opstandige kolonie. De alom aanwezige armoede en sociale ontevredenheid op het eiland werden door die repressie versterkt en dat leidde weer tot radicalisering: de Sicilianen beschouwden de Italianen uit het Noorden als een bezettingsmacht. Zij zagen het banditisme en de maffia enerzijds en het radicalisme en socialisme anderzijds als vormen van verzet tegen die vreemde overheersing. Maffiosi en briganten waren niet langer meer moordenaars, dieven en plunderaars, maar helden die opkwamen voor hun eigen rechten en die van anderen.
Het fundamentele wantrouwen jegens de staat Italië is er zonder twijfel de belangrijkste oorzaak van dat de maffia kon uitgroeien tot een goed georganiseerde staat-binnen-de-staat.

Toen de Socialisten er in 1882 in slaagden het kiesrecht fors uit te breiden, had de maffia alle geledingen van de samenleving al volledig in haar greep.
Invloedrijke maffiosi gebruikten het stemrecht niet om geschikte bestuurders te kiezen, maar om kandidaten te steunen die in ruil daarvoor commerciële en financiële gunsten en justitiële bescherming wilden verlenen. Gewone mensen werden door deze maffiosi met omkoping, intimidatie en geweld gedwongen dezelfde kandidaten te steunen. De uitbreiding van het kiesrecht leidde zo tot een bloeiende handel in stemmen en - paradoxaal genoeg - tot uitholling van de democratie. Door vele historici wordt 1882 beschouwd als het geboortejaar van de maffia.
Overheidsopdrachten gingen niet naar de aannemers met de beste prijs of kwaliteit, maar naar degene die de meeste politieke steun wist te mobiliseren. Zo waren politiek en maffia al vanaf het begin met elkaar verstrengeld en kon de maffia sterke invloed uitoefenen op de rechterlijke macht, de politie en het bankwezen, maar ook op het lokale, provinciale en zelfs landelijke bestuur. Dit systeem van wederzijdse afhankelijkheid en het wederzijds verlenen van gunsten, dat clientelismo (dienstbetoon) wordt genoemd, is een belangrijke pijler onder de maffiamentaliteit.
De maffia eiste voor haar 'gunsten' van alle betrokkenen een percentage, een soort belasting. Het niet betalen daarvan bestraften zij met brandstichting, vernieling, ontvoering of zelfs moord.

De emancipatie van het gewone volk had natuurlijk ook positieve kanten. Eén daarvan was de opkomst van de Società Operaie di Mutuo Soccorso. Dat waren verenigingen met het doel de noden van arbeiders en boeren te lenigen. Later kwamen daar de Fasci dei Lavoratori bij: revolutionaire verenigingen voor boerenarbeiders, mijnwerkers en handarbeiders, veelal onder leiding van socialistische of anarchistische intellectuelen.
De fasci eisten behalve brood en werk ook de herverdeling van de domeinen, herziening van de agrarische contracten, loonsverhoging en afschaffing van belastingen en accijnzen.
Voor de Siciliaanse grootgrondbezitters waren de eisen en stakingen van de fasci onacceptabel. Ze eisten van de regering dat de opstandige verenigingen werden ontbonden en de beweging werd onderdrukt. Ook nu weer werden mensen die slechts protesteerden tegen de overheid als maffioos bestempeld en vervolgd. Helemaal verboden werd de beweging echter niet.

Sommige verenigingen van dit type werden opgericht en geleid door corrupte politici die met behulp ervan hun politieke macht wilden vergroten. Intimidatie en geweld kwamen daar veel voor. Er waren ongetwijfeld vele criminelen onder de leden van de fasci, en sommige fasci waren misschien ook echt afdelingen van de lokale maffia, maar de echte topmaffiosi moesten toch gezocht worden in de buurt van politici en landeigenaren.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De zaak Notarbartolo

De eerste grote maffiazaak die alle elementen in zich had die kenmerkend zouden worden voor het optreden van de maffia in de 20ste eeuw, was de moord op markies Emanuele Notarbartolo, de ex-directeur van de Banco di Sicilia.
Hoofdrolspeler was afgevaardigde Raffaele Palizzolo, die nergens goed in was, behalve het manipuleren van het stemvolk. Hij wist als geen ander het electoraat te belazeren en had vrienden die het tellen van de stemmen in grote mate konden sturen. Hij had zich laten kiezen voor de gemeenteraad van Palermo en tot wethouder. Na de hervormingen van 1882 gingen helemaal alle deuren voor hem open. Binnen de kortste keren was hij een politiek kopstuk in de linkse partij van Crispi. Hij werd lid van de provinciale raad van Palermo, zat in verscheidene religieuze genootschappen, in de besturen van verschillende liefdadigheidsinstellingen en in de raad van bestuur van de Banco di Sicilia. Hij werd ook beschouwd als de leider van de maffia in Caccamo. Zijn grote populariteit had hij vooral te danken aan zijn vermogen steeds iedereen van dienst te zijn en aan het feit dat hij de belangen van zijn amici met verve verdedigde.

In 1893 was de positie van de Banco di Sicilia niet veel anders dan die van vele andere Italiaanse kredietbanken. Er bleek van alles mis te zijn en er kwamen onderzoeken op gang naar fraude en corruptie. In het geval van de Banco di Sicilia kwamen een aantal autoriteiten onder verdenking te staan, onder wie de directeur, hertog Della Verdura, en afgevaardigde Palizzolo. Zij werden ervan verdacht geld van de bank te hebben gebruikt om hun eigen beleggingen mee te financieren. De zaak was aanhangig gemaakt door Notarbartolo, die tot 1890, vóór Della Verdura, directeur van de bank was geweest.
Met de aangifte werd echter niets gedaan en de zaak verdween in de doofpot. Toch was het risico van vervolging voor de heren te groot geworden en heeft men kennelijk besloten Notarbartolo het zwijgen op te leggen, want op 1 februari 1893 werd hij in de trein tussen Termini Imerese en Palermo met zevenentwintig dolkstoten om het leven gebracht.
Er waren meteen al duidelijke aanwijzingen dat Palizzolo achter deze moord zat maar men durfde het niet aan een gerechtelijk onderzoek naar zijn rol te starten. Het onderzoek werd daarentegen bewust op een dood spoor gebracht. Korte tijd later diende het proces waarbij niemand werd beschuldigd van het geven van de opdracht en zelfs de vermoedelijke daders van de feitelijke moord werden vrijgesproken.

In 1898 werd, dankzij de honger naar gerechtigheid van Leopoldo, de zoon van Emanuele Notarbartolo, het proces heropend, dit keer in Milaan. Palizzolo werd gearresteerd en ervan beschuldigd opdracht te hebben gegeven tot de moord op Notarbartolo. Uit het onderzoek werd duidelijk hoe Palizzolo met de maffiosi in Trapani en Palermo samenwerkte en in ruil voor electorale steun vrijlating en strafvermindering voor veroordeelde maffiosi wist te regelen.

Het proces van Milaan ging echter veel verder dan de misdrijven van één man. Het legde het hele cliëntèlesysteem bloot en maakte duidelijk dat dit kon bestaan dankzij de corrupte staatsinstellingen en de zwijgende instemming van de bevolking. Ook tijdens het proces zwegen getuigen of legden tegenstrijdige verklaringen af.
Op 10 januari 1900 eindigde het proces. Tot een veroordeling van Palizzolo kwam het nog niet. Alleen de feitelijke daders werden veroordeeld.

In de Italiaanse publieke opinie had zich toen het beeld gevestigd dat ongeveer alle Sicilianen crimineel waren of in ieder geval met de maffia instemden en samenwerkten. Deze houding van medeplichtigheid kwam niet alleen voort uit angst, zo veronderstelde men, maar ook uit de volksaard van de Sicilianen, waarin een primitief eergevoel een hoofdrol speelde.

De Sicilianen hielden er het gevoel aan over dat niet de daders maar zij, hun land en hun cultuur in het algemeen, waren veroordeeld. Op heel het eiland werden protestbetogingen gehouden. Vooraanstaande intellectuelen richtten zelfs een pro-Palizzolo beweging. Voor de mensen in de rest in Italië waren deze steunbetuigingen aan een maffiabaas onbegrijpelijk.

Het echte proces tegen Palizzolo begon in de herfst van 1901 in Bologna en eindigde met een veroordeling tot dertig jaar cel.
Uiteindelijk (vanzelfsprekend zeggen we nu - een maffia-eeuw later) werd Palizzolo later door een hof van assisen in Florence vrijgesproken. De vrijspraak werd op Sicilië met gejuich ontvangen, alsof het de bevrijding van het eiland zelf betrof. Palizzolo werd als een held binnengehaald, met een speciaal schip en tal van festiviteiten. In triomf trok hij door de straten van Palermo en zelfs door de Italiaanse wijken van Amerikaanse steden. De maffia was door de hele zaak veel machtiger geworden.

In deze sfeer van overmoed werd in 1909, midden in Palermo, de Italiaans-Amerikaanse agent Joe Petrosino vermoord. Petrosino was naar Sicilië gestuurd om de banden te onderzoeken tussen de Siciliaanse en Amerikaanse maffia.

De sociaal-economische hervormingen die in het begin van de 20ste eeuw werden doorgevoerd, met name onder de linkse kabinetten Giolitti, werden door de bezittende klassen van Sicilië zoveel mogelijk afgehouden. Hun streven was alles bij het oude te laten omdat dat de beste garantie was dat zij hun macht zouden behouden. De eerste wereldoorlog had als resultaat dat de armoede van de gewone mensen nog groter werd, en dat de maffia werd versterkt door de vele dienstweigeraars die om aan vervolging te ontsnappen onderdoken in de illegaliteit.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De maffia en het fascisme

Zelfs de opkomst van de fascistische beweging, tussen 1919 en 1922, ging aan Sicilië goeddeels voorbij. De aristocratie van grootgrondbezitters, die was opgenomen in een netwerk van maffiose cosche, geheime vrijmetselaarsloges en lokale vriendjespolitiek, bleef de publieke opinie op het eiland op en andere manier bewerken. De strekking van hun boodschap was dat op het eiland nu eenmaal een andere cultuur heerste dan in de rest van Italië en dat dus de Italiaanse politiek niet zomaar op Sicilië kon worden toegepast. Toch bleek deze ideologia sicilianista niet opgewassen tegen het fascisme. Meteen na de mars op Rome in 1922, toen bleek dat de fascisten het voor het zeggen zouden krijgen, haastten de galantuomini zich alsnog tot het fascisme te bekeren. Ze beseften dat zij, om hun sociale en politieke opperheerschappij te behouden, moesten aansluiten bij de winnaars. Bovendien bood het totalitaire fascistische systeem hun de mogelijkheid hun uitbuitingspraktijken onder het mom van ordehandhaving te legaliseren. Gewone mensen die het in hun hoofd haalden de galantuomini tegen te spreken konden, zelfs om de kleinste dingen, zware straffen tegemoet zien. Ze werden afgetuigd, in de gevangenis gezet of verbannen. Een aangrijpend beeld van deze periode is geschetst door Ignazio Silone in zijn boek Fontamara (later verfilmd), dat zich niet op Sicilië afspeelt maar in de Abruzzen, maar waar de situatie van de arme boeren niet minder uitzichtloos was.
De lijst van de Blocco Nazionale, waarin behalve de fascisten ook veel liberalen en katholieken waren vertegenwoordigd, behaalde in 1924 een enorme verkiezingsoverwinning. De fascisten, die niet alleen het geweld wilden monopoliseren maar ook de sociale controle, konden niet toestaan dat er concurrentie bestond in de vorm van de maffia. Die moest dus worden uitgeschakeld. Daartoe benoemde Mussolini Cesare Mori, de grootste ijzervreter van de veiligheidsdienst, tot prefect van Trapani en later tot superprefect. Voor het eerst in haar geschiedenis kreeg de maffia te maken met échte tegenstand. De IJzeren Prefect - zoals zijn bijnaam luidde - kamde dorp voor dorp uit en verrichtte duizenden arrestaties. De geringste verdenking was genoeg om iemand op te pakken. Het deerde hem niet dat daarbij zo nu en dan onschuldige mensen achter de tralies belandden. Soms ging dat per ongeluk maar de fascisten gebruikten de gelegenheid ook om af te rekenen met hun politiek tegenstanders. Ze gebruikten grof geweld en methodes die in een democratische staat niet acceptabel zouden zijn want ze vonden rechten van burgers minder belangrijk dan het voor het gerecht brengen van bandieten.
Het moet gezegd worden: het aantal misdrijven nam spectaculair af. Aanvankelijk waren het vooral de kleine vissen die Mori ving, omdat de grote zich onder het fascistische establishment hadden gemengd en er soms ook geen moeite mee hadden de bandieten te verraden als ze zelf met rust werden gelaten. De meeste arrestaties vonden plaats in het jaar 1927. Vele maffiosi vluchtten naar de Verenigde Staten, waar zij dankzij de drooglegging (een algeheel alcoholverbod) gemakkelijk een nieuwe criminele carrière konden opbouwen en waar al vlug een Italiaans-Amerikaanse maffia ontstond.
Vanaf 1928 pakte Mori ook de witteboordencriminelen aan (of in dit verband beter: de zwartehemdencriminelen). Ook corrupte en criminele gemeenteraadsleden, leden van de provinciale raad, priesters, leraren, advocaten, artsen en apothekers verdwenen achter de tralies, zelfs als zij lid waren van de Partito Nazional Fascista. Toen Mori in 1929 Sicilië verliet, was het eiland goed op orde. Hoewel we niet moeten vergeten dat de methoden die de fascisten hanteerden niet veel beter waren dan die van de maffia, en dat er geen structurele maatregelen werden genomen om de leefomstandigheden van de armsten te verbeteren - tussen 1928 en 1935 daalden de lonen met 28% - heerste er tot 1943 op Sicilië een ongekende rust.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Operatie Husky

Vanaf 10 juni 1940 was Italië betrokken bij de tweede wereldoorlog. Aanvankelijk behaalden de Italianen nog enige successen, maar al vlug keerde het tij. De eerste grote slagen brachten de geallieerden aan de legers van de Italiaans-Duitse as toe aan het Afrikaanse front. Gesterkt door die overwinningen besloten de geallieerden het zwaartepunt van het conflict naar Italië te verplaatsen en begonnen zij te denken aan een militaire invasie van Italië, te beginnen op Sicilië.

Politiefoto van Lucky Luciano
**
---
Don Calogero Vizzini
**
---
Giuseppe Genco Russo
**

De maffia, die nog steeds veel te lijden had van de fascistische dictatuur, keek reikhalzend uit naar de komst van de Amerikanen. De maffiosi leken dan ook graag bereid met de Amerikanen samen te werken. Vertegenwoordigers van de FBI en hoge Amerikaanse politieke en militaire functionarissen zochten in de gevangenis van Comstock (New York) de maffiabaas Lucky Luciano op (deze leider van cosa nostra was veroordeeld tot 30 jaar cel wegens het oppersouteneurschap over tweeduizend prostituees) en beloofden hem gratie als hij zou bemiddelen tussen de Amerikanen en de Siciliaanse maffia om een soepele landing van de geallieerde troepen op Sicilië mogelijk te maken. En zo gebeurde het ook. De publieke opinie op Sicilië werd bewerkt zodat de mensen (ondanks jarenlange fascistische propaganda) stonden te juichen toen de geallieerden verschenen en overal stonden mensen klaar om de macht en de controle over te nemen. De Engels-Amerikaanse operatie Husky, die begon in de nacht van 9 op 10 juli 1943 aan de zuidkust, verliep dan ook gesmeerd. Het meeste verzet ondervonden de geallieerde troepen aan de oostkant van Sicilië maar binnen zes weken was Sicilië bevrijd. Don Calogero Vizzini uit Villalba en Giuseppe Genco Russo uit Mussomeli, toen de nummer een en twee van de Siciliaanse maffia, werden vanaf de invasie intensief betrokken bij het verdere verloop van de operatie. Zij werden zelfs tot burgermeester van hun stad benoemd. Voor de geallieerden was het onmogelijk het machtsvacuüm dat ontstond zelf op te vullen en dus moesten zij zich wel verlaten op de lokale bazen. Om zich van de onvoorwaardelijke steun van de maffia te kunnen verzekeren, stonden de geallieerden toe dat het hele criminele netwerk in een mum van tijd werd hersteld.
Door de schaarste aan allerlei goederen, zoals schoenen, kleding, sigaretten en medicijnen ontstond een nieuwe en lucratieve activiteit voor de maffiosi: de smokkel, op Sicilië beter bekend als ntralluzzu.
De maffia wist in deze periode in alle openbare diensten en bestuursorganen te infiltreren van waaruit zij - dankzij de steun van de geallieerde militaire autoriteiten - de handel kon beheersen. Van 1943 tot 1946 was de maffia de onbetwiste leider van de smokkelhandel dankzij de uiterst winstgevende route Napels - Palermo.
De beweging van arbeiders en boeren bloeide weer op als gevolg van de almaar toenemende armoede, en ook het banditisme stak de kop weer. Om zichzelf en hun eigendommen te beschermen, omringden de rijken zich als vanouds met geboefte. Maar er waren meer bedreigingen voor de landeigenaren. Het rode gevaar lag op de loer. De communistische landbouwminister Fausto Gullo van de tijdelijke Italiaanse regering wilde bijvoorbeeld dat de arme boeren eigenaar konden worden van ongebruikte stukken land en dat de landbouwproducten eerlijker zouden worden verdeeld. Om te voorkomen dat de communisten met dit soort maatregelen hun macht zouden gaan ondergraven, wilde de bezittende klasse zich zo snel mogelijk van Italië afscheiden. Sommigen wilden helemaal onafhankelijk zijn en anderen hoopten dat Sicilië de 49ste staat van de verenigde Staten mocht worden. De aanhangers van de onafhankelijkheidsbeweging, de Movimento Indipendentista Siciliano (MIS), beweerden dat het grootgrondbezit de ideale basis zou zijn voor het nieuwe Sicilië en benadrukten de belangrijke historische rol van de maffia en het banditisme voor de Siciliaanse zaak. Beide groepen waren tijdens het fascisme vervolgd en hadden zich er tegen verzet, wat hen - zo vonden ze zelf - tot helden maakte.

---
Salvatore Giuliano
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Na 1943 kreeg Sicilië te maken met grote onrust. Er was een schrijnend tekort aan voedsel en andere primaire levensbehoeften en de onvermijdelijke volkswoede leidde tot opstanden. Merkwaardig genoeg richtten die zich niet tegen de baronnen en maffiosi, maar tegen de nationale overheid. Daardoor ontstond de situatie dat de arbeiders en boeren, die veelal communistische sympathieën hadden, en de grootgrondbezitter, die juist het 'rode gevaar' wilden keren, zij aan zij streden voor onafhankelijkheid. Meteen na de bevrijding van de fascisten hadden de separatisten in Palermo er al op aangedrongen Sicilië onafhankelijkheid te verlenen. Tegelijktijd werd de beruchte bendeleider Salvatore Giuliano gevraagd de opstand te steunen. Giuliano werd benoemd tot kolonel over een samenraapsel van allerhande gewapende bendes dat de mooie naam Vrijwilligersleger voor de Onafhankelijkheid van Sicilië kreeg toebedeeld.
De opstandelingen - briganten, bandieten, maffiosi, dagloners, mijnwerkers, geitenhoeders en allerhande gespuis, verenigd in gevaarlijke gewapende bendes - zetten met een heuse guerrilla het hele eiland op z'n kop. Hun slachtoffers waren in hoofdzaak representanten van de Italiaanse staat, dat wil zeggen: carabinieri en soldaten.

Op 15 mei 1946 bereikten de strijdende partijen een akkoord over de status van Sicilië. Voortaan zou het een autonome regio zijn, een gebied met een grote mate van zelfbestuur. De landeigenaren, met in hun kielzog de maffiosi, vonden onderdak bij de grootste politieke partij van Italië: de Democrazia Cristiana (Christendemocraten - afgekort DC). De Democrazia Cristiana werd het nieuwe middel in de strijd tegen het rode gevaar - en zou dat vele jaren blijven.
Als reactie daarop groeide op het platteland de aanhang voor links spectaculair. Bij de verkiezingen van 1946 behaalden zij in tal van gemeenten de meerderheid. Omdat in 1947 regionale verkiezingen gehouden zouden worden, begonnen de politici van de Democrazia Cristiana, de nieuwe volksvertegenwoordigers van maffia en landeigenaren, erg zenuwachtig te worden. Zij zochten weer contact met de Giuliano en zijn strijders, en beloofde hun amnestie voor al hun misdrijven als zij een verkiezingsoverwinning van links zouden voorkomen. De bevolking stemde, ondanks de intimidaties, massaal op het linkse Blocco del Popolo dat de verkiezingen won. Giuliano trok uit wraak plunderend en brandstichtend rond met als dieptepunt de aanslag van Portella della Ginestra, een dorp in de buurt van Palermo, waar op 1 mei 1947 de werklui uit het gebied en hun gezinnen waren samengekomen om de Dag van de Arbeid te vieren. Toen de lokale secretaris van de socialistische partij net aan zijn toespraak was begonnen, klonken vanaf de heuvels rondom de eerste schoten. De mensen reageerden enthousiast, want ze dachten dat er alleen maar in de lucht geschoten werd, maar daarna klonk de eerste schreeuw. Er waren elf doden en vijfendertig gewonden. Met deze methoden bereikte Giuliano zijn doel. De meerderheid van de bevolking van het door hem geterroriseerde gebied stemde bij de verkiezingen van 18 april 1948 op de Democrazia Cristiana. De week daarop meldde Giuliano zich bij de verkiezingsleiders van de Democrazia Cristiana om zijn beloning - volledige amnestie - op te eisen.



Reanato Guttuso, Portella della Ginestra, 1953. Olieverf op geprepareerd papier (Museo Guttuso, Palermo)
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

De afschuw die de aanslag van Portella della Ginestra teweeg had bracht, maakte het voor de partij echter onmogelijk nog langer met Giuliano zaken te doen. Door Giuliano amnestie te verlenen zou de medeplichtigheid van de Democrazia Cristiana bij de gewelddaden van Giuliano immers duidelijk blijken. Omdat Giuliano veel teveel wist over de banden tussen politiek en onderwereld werd zelfs besloten hem door de maffia uit de weg te laten ruimen. Giuliano zette een tegenoffensief in. Soldaten en carabinieri waren wederom het doelwit; twee belangrijke maffiosi werden vermoord en ook een lokale secretaris van de Democrazia Cristiana. De bevolking schreeuwde nu om maatregelen en de regering stelde een speciaal anti-banditisme commando in dat er (vrijwel zeker met hulp van de maffia) in slaagde de bende op te rollen. Daarbij zou een deal met de maffia gemaakt zijn dat Giuliano dood zou worden gevangen. Als het tot een proces zou komen, zou hij immers teveel nare dingen over politici en andere hoogwaardigheidsbekleders kunnen vertellen.

---
Gaspare Pisciotto (L) en Salvatore Giuliano
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Op 5 juli 1950 was het zover. Giuliano werd in Castelvetrano dood aangetroffen, zogenaamd gedood in een vuurgevecht, maar waarschijnlijk eerst elders door de maffia vermoord. Hij was verraden door zijn rechterhand Gaspare Pisciotto die in ruil daarvoor amnestie zou krijgen. Pisciotto werd later toch gearresteerd. Toen hij aankondigde te gaan vertellen welke rol vooraanstaande personen hadden gespeeld in de aanslag van Portella della Ginestra, werd hij dood aangetroffen in zijn cel nadat hij een caffè had gedronken die stijf stond van de strychnine.
Na Pisciotto werden stuk voor stuk de mensen uit de weg geruimd die meer konden vertellen over de aanslag van Portella della Ginestra. Carabinieri en politiemensen die bij de zaak betrokken waren geweest, werden overgeplaatst en sommige van hen het stierven onder mysterieuze omstandigheden.
Met de dood van Giuliano en Pisciotto eindigde een periode van grote spanningen en onrust en begon de periode die wordt aangeduid met de term pax mafiosa. Zo was, met het definitieve einde van het banditisme, de weg vrij voorde maffia om zich opnieuw comfortabel te nestelen in het Italiaanse politieke systeem.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De maffia in de steden

In de jaren '50 kwam de beloning van de Democrazia Cristiana aan de maffia voor de bewezen diensten. Maffiosi kregen belangrijke posities in het regionale bestuur en in allerlei overheidsorganen, ook in de instellingen die juist de taak hadden de maffia te bestrijden. Zo kregen ze de controle over de aanbestedingen van openbare werken, over de toewijzing van vergunningen, over het bouwwezen en over de landbouw.
Voor het regionale bestuur en de daarmee samenhangende instellingen werden tussen 1946 en 1963 ca. 9.000 personen aangenomen. Eigenlijk moest dat door middel van een concorso, een door de overheid georganiseerde sollicitatieprocedure; 92,7% werd echter zonder die procedure benoemd. Alleen degenen met de 'juiste' connecties hadden kans op zo'n baan.

De landbouwhervormingen vonden plaats tijdens de regering van het kabinet De Gasperi.
In het zuiden van Italië waren boerenopstanden en landbezettingen aan de orde van de dag en de DC zag in dat de boeren massaal zijn politieke tegenstanders - de socialisten en communisten - zouden steunen als er niets zou gebeuren. De Gasperi moest schipperen tussen de verschillende belangengroepen binnen zijn partij: de landeigenaren, natuurlijk felle tegenstanders van het plan; de industriebaronnen, ook tegenstanders; en de linkervleugel, die voorstander was van landbouwhervormingen. Het kwam dan ook niet tot echte landbouwhervormingen, maar tot wat kleine wetjes die wel verstrekkende gevolgen hadden. Dat waren de wet voor de Sila (mei 1950) en de wet Stralcio (juli 1950) over de onteigening en herverdeling van de grond. De maatregelen betroffen het grondbezit boven een bepaald oppervlak (wet voor de Sila) of een bepaalde waarde (wet Stralcio). In totaal zouden 700 duizend hectaren worden onteigend en verdeeld onder 120 duizend families in de vorm van boerderijen met grond (poderi) voor wie nog geen bezit had en 'quota' die konden worden toegevoegd aan bestaand eigendom. De voormalige eigenaren werden schadeloos gesteld met geld en de boeren moesten een kleine huur betalen gedurende een periode van 30 jaar waarna zij zich eigenaar mochten noemen. Op lokaal niveau werden hervormingsbureaus opgericht die technische hulp en informatie konden geven en krediet moesten vertrekken.

Belangrijke wetten die in 1950 werden aangenomen hadden op Sicilië dan ook weinig kans van slagen. Dat waren de wetten op de landbouwhervorming (zie kader) en de instelling van de Cassa per il Mezzogiorno.
De bedoeling van de landbouwhervorming was dat ongebruikte landbouwgrond van grootgrondbezitters zou worden onteigend en verdeeld onder de boeren (hetgeen eigenlijk al meer dan een eeuw eerder had moeten gebeuren). Dit werd door de politieke maffia uiteraard van alle kanten tegengewerkt.

De Cassa per il Mezzogiorno was een fonds van publiek geld dat moest worden gebruikt voor verbetering van de infrastructuur van het zuiden (wegen, irrigatiesystemen, stuwdammen, drinkwaterleidingen, scholen enz.). Slechts een zeer beperkt deel van de gemiddeld 4,5 miljard euro die jaarlijks in het zuiden werd gepompt, werd daadwerkelijk gebruikt waarvoor het was bestemd. De rest verdween in de zakken van de maffiosi en hun vrienden.
Vooral veel geld dat bestemd was voor vaag omschreven projecten op het gebied van publieke werken (waaraan dikwijls wordt begonnen op advies van omgekochte technici) verdween op die manier.
Plaatselijke politici maakten zich van de projecten meester en besteedden die uit aan "vrienden", die op hun beurt de contracten doorverkochten aan hun "vrienden" en zo eindeloos verder. Veel van dat soort projecten werden niet, slecht, of voor een veel te hoge prijs uitgevoerd, omdat al die vrienden hun deel moesten hebben. Als de maffia de opdrachten niet rechtstreeks in de schoot geworpen kreeg, wist zij er, via haar netwerk van onderaannemers, door controle op de toelevering van materialen, door opgedrongen bescherming of andere chantage-praktijken, toch altijd goed aan te verdienen. Openbare werken vormen de belangrijkste bron van inkomsten voor de criminele organisaties. Ze leverden waarschijnlijk nog drie tot vier keer zoveel op als de drugshandel. De cassa per il mezzogiorno was zo vele jaren lang de motor achter het cliëntèlesysteem.
De maffia profiteerde bovendien van de economische boom die heel Italië in die jaren doormaakte. In het zuiden van Sicilië ontwikkelde de petrochemische industrie zich snel doordat er olievelden werden ontdekt bij Ragusa en Gela.

Gedurende de jaren '50 ontwikkelde de maffia zich van een in het feodalisme gewortelde club schurken tot een hoofdrolspeler op allerlei gebieden van legale en illegale handel en nijverheid met als belangrijkste sectoren de drugssmokkel, de handel, de bouw en de grondspeculatie.
In Palermo werden in hoog tempo nieuwe wijken gebouwd en dat bood prachtige kansen op speculatie. Maffiosi, of andere vrienden van politici, kochten voor een zacht prijsje grond met een landbouwbestemming op. Dan veranderden de politici het bestemmingsplan, werd die grond een veelvoud waard en kon worden geïncasseerd.
Belangrijke bronnen van inkomsten waren verder het afpersen van geld van ondernemers (de zogenaamde pizzo), in ruil voor 'bescherming' en het verstrekken van krediet aan lokale ondernemers tegen zeer hoge rentepercentages. Het gebeurde regelmatig dat die ondernemers de zaak moesten overdoen aan de maffiosi omdat zij de rente niet meer konden opbrengen. Cliënten die bij de bank kwamen voor een lening werden door de medewerkers soms direct naar deze 'alternatieve' kredietverstrekkers geloodst.

Calogero, Vizzini en andere belangrijke maffiabazen lieten maar een beperkt aantal van hun mensen werken in cosche die zich met de drugshandel bezighielden. Zij gaven er de voorkeur aan de aanbestedingen van openbare werken te controleren.
© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL


De nieuwe maffia

Voor de drugshandel ontstonden er in Palermo nieuwe maffiafamilies zoals de Greco's, de Barbera's en de Di Pisa's. Er waren duidelijke verschillen tussen de oude en de nieuwe maffiafamilies. De nieuwe maffiabazen waren minder stil en teruggetrokken, minder koel maar ook minder slim dan hun voorgangers. Terwijl de oude leiders met gezag, sluwheid en overredingskracht hun doelen konden bereiken, en daarbij weinig geweld nodig hadden, presenteerden zich de nieuwe leiders als wrede en schietgrage gangsters. De bazen van de oude maffia begonnen pas op een leeftijd van boven de 50 jaar. De gemiddelde leeftijd van de nieuwe bazen lag rond de 32 jaar.

Met de opkomst van de nieuwe maffia, veranderde ook de relatie tussen maffia en politiek. De oude bazen zagen de politici als hun machtige beschermers; de nieuwe gingen zelf in de politiek. De linkse Palermitaanse krant L'Ora deed in 1958 uitgebreid onderzoek naar de maffia en publiceerde over de nauwe banden tussen boven- en onderwereld. Op 1 oktober werd de drukkerij van de krant door een bom verwoest. Deze gebeurtenissen waren voor de regionale overheid aanleiding toch maar eens een onderzoek in te stellen.
Rond 1960 had de maffia het platteland definitief verlaten en kreeg - geholpen door bevriende politici - steeds meer greep op het economische leven in de stad.

Vito Ciancimino (met sigaret).
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

De bekendste vertegenwoordiger van de corrupte politieke klasse was ongetwijfeld Vito Ciancimino. Hij gold meer dan dertig jaar als één van de belangrijkste symbolen van maffiamacht in Palermo. Hij is ook de enige die daadwerkelijk voor zijn wandaden is gestraft. Hij was zoon van een kapper in Corleone, maakte een bliksemcarrière in de Democrazia Cristiana van Palermo, raakte bevriend met de leiders van de Siciliaanse DC Salvo Lima en Giovanni Gioia, en werd in 1958 wethouder van Openbare Werken. In die functie kreeg hij voor wat betreft de aanbesteding van openbare werken en de daarmee gepaard gaande geldstromen alle touwtjes stevig in handen.
Het waren de jaren van de grote bouwexplosie. 's Nachts werden de liberty-paleisjes met de grond gelijk gemaakt en daarvoor in de plaats kwamen aan de rand van de stad hele wijken van betonnen woonkazernes. Met het oude centrum, zwaar beschadigd door de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog, hielden Ciancimino en zijn opvolgers zich niet bezig.
De Via Sciuti was het adres van zijn penthouse in Palermo en de laatste hindernis die iedere bouwondernemer moest nemen voor hij kon beginnen was toestemming van 'Via Sciuti'. Don Vito had altijd het laatste woord en om duidelijk te maken dat er nog geen 'politiek akkoord' was bereikt dat toestemming mogelijk maakte, wreef hij over de de wijsvinger en de duim van een hand, een gebaar dat in Palermo maar één betekenis heeft: geld.
Tussen 1957 en 1963 werd 80% van de bouwvergunningen verleend aan slechts vijf gegadigden, allen stromannen van de machtigste maffiafamilies van de stad.
Verder werden alle openbare diensten als stadsreiniging, riolering en straatverlichting gegund aan ondernemers uit dezelfde kring van maffiosi en politieke vrienden.

Tomasso Buscetta
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **


(Veel kennis over de maffia danken we aan zogenaamde pentiti. Pentiti zijn ex-maffiosi die in ruil voor strafvermindering of uit wraak gaan samenwerken met justitie. In Nederland worden voor pentito de termen 'spijtoptant' of 'kroongetuige' gebruikt. Een van de belangrijkste pentiti is Tomasso Buscetta.)

In 1966 werd Ciancimino door een antimaffiacommissie gedwongen af te treden maar bij de gemeenteraadsvergadering van 1970 werd hij toch tot burgemeester gekozen.
In 1984 werd hij gearresteerd, na onderzoek van Giovanni Falcone en onthullingen van pentito Tomasso Buscetta, op beschuldiging van betrokkenheid bij misdrijven, bij een criminele organisatie en het doorsluizen van kapitaal naar het buitenland. In november 2002 overleed hij op 78-jarige leeftijd in zijn huis in Rome waar hij zijn huisarrest moest uitzitten.

Bij de verkiezingen van mei 1963 won links. Het gevolg was dat enerzijds de arbeiders zich gesteund voelden en harde stakingsacties gingen voeren en anderzijds de conservatieven banger waren dan ooit voor het ?rode gevaar?.
In 1990 stootte de rechter Felice Casson uit Treviso op een organisatie met de naam Gladio, die vanaf de jaren '50 actief was geweest. Gladio was een club die bestond uit neofascisten, maffiosi, rechtse politici en topmannen uit het bedrijfsleven en verder functionarissen van de carabinieri, de CIA, de SIFAR (servizio informazione forze armate) en andere Italiaanse geheime diensten. Zij bereidden een staatsgreep voor die zou worden uitgevoerd als ooit de communisten aan de macht zouden komen. Zij zouden dan een militaire dictatuur vestigen. In 1956 was er al een geheim akkoord gesloten tussen SIFAR en CIA dat bekend stond onder de naam "STAY BEHIND". Dat moest voorkomen dat Italië binnen de communistische invloedssfeer zou komen. Vanaf 1963 zorgde de CIA voor een omvangrijk wapenarsenaal in Camp Derby bij Livorno. Munitie en explosieven werden opgeslagen in een depot op Sardinië. Daar werden - op een geheime basis - ook trainingen voor de toekomstige 'verzetsstrijders' gegeven.
De SIFAR wordt ook in verband gebracht met de staatsgreep in 1964 (Piano Solo) en de aanslagen in de jaren '70.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Eerste maffiaoorlog

Tussen de verschillende clans van Cosa Nostra golden van oudsher afspraken over de verdeling van territorium en de verschillende takken van bedrijvigheid. De internationale drugshandel was echter een nieuw terrein waarop iedereen wel wilde opereren. Dat leidde tot conflicten. Toen maffiabaas Salvatore Greco niet kwam opdagen voor een gesprek met Salvatore La Barbera om over de verdwijning van een grote hoeveelheid heroine te praten die door die laatste was toevertrouwd aan Calcedonio di Pisa, een vertrouweling van de Greco-familie, voelden de la barbera's zich voor schut gezet en reageerden door de Pisa te vermoorden (16 december 1962). Toen was het hek van de dam. Over en weer werd er gemoord en het evenwicht tussen de maffiafamilies raakte ernstig verstoord. Ook de verdeling van de bouwterreinen met de bijbehorende vergunningen - wat in het verleden steeds soepel was verlopen - werd nu aanleiding voor scherpe conflicten. Palermo had in 1963 veel weg van Chicago in de jaren '30. Boss Angelo La Barbera verruilde de klassieke Lupara (geweer met afgezaagde loop) voor het machinegeweer en was niet zuinig met dynamiet. De strijd bereikte zijn hoogtepunt met de aanslag van Ciaculli (30 juni 1963), waarbij zeven carabinieri het leven lieten toen zij een autobom onschadelijk probeerden te maken. Deze aanslag bracht zoveel ontzetting teweeg dat de overheid wel moest besluiten tot een tegenoffensief. Op heel Sicilië werden maffiosi ingerekend waardoor de organisatiestructuur volledig werd verwoest. De euforie over deze actie werd tenietgedaan door de uitkomst van de processen in Catanzaro en Bari: bijna iedereen werd weer vrijgelaten wegens ?gebrek aan bewijs?.

Liciano Liggio
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Omdat de oude mafialeiding - Cupola of Commissione genoemd - niet meer bestond, werd een tijdelijke Cupola opgericht bestaande uit Stefano Bontade, Salvatore Riina (luitenant van maffiabaas Luciano Liggio uit Corleone) en Gaetano Badalamenti. Zij besloten tot de eliminatie van Michele Cavataio, die voor het uitbreken van de maffiaoorlog verantwoordelijk werd gehouden. Op 10 december 1969 werden hij en alle andere aanwezigen in het kantoor van zijn bouwbedrijf aan de Viale Lazio in Palermo door drie killers vermoord.
Door de aanslag van de Viale lazio nam de macht van de familie Liggio toe. Toen echter Liggio, Bontade en Badalamenti niet lang daarna werden gearresteerd, kreeg Salvatore (Toto) Riina het rijk alleen.

De aanslag van de Viale Lazio vond plaats aan het eind van de jaren '60, die voor Italië zeer bewogen waren. Voortdurende protesten van arbeiders en studenten leidden tot gewelddadig optreden van de overheid, van de geheime diensten en van buitenparlementaire rechtse groeperingen. In die context moet de aanslag van Piazza Fontana in Milaan worden gezien (12 december 1969). Toen werd een zware bom tot ontploffing gebracht bij de Banca dell'Agricoltura waarbij 16 doden en 90 gewonden vielen.
Een ander mysterie uit die tijd is de dood van Enrico Mattei, president van de ENI (staatsoliebedrijf). Mattei was bezig een krachtige aardolie-industrie op te zetten wat hem door zijn concurrenten niet in dank werd afgenomen. Volgens Buscetta werd hij door de Siciliaanse maffia vermoord op verzoek van de Amerikaanse. Deze laatste zou opdracht hebben gekregen van een internationaal oliekartel - 'de zeven zusters'. Buscetta vertelde dat een bom was verbonden met de bediening van het landingsgestel van het vliegtuig waarin Mattei reisde. Die ontplofte toen het toestel boven Lombardije de landing inzette.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De opkomst van de Corleonesi

Het was de maffia van Corleone die als sterkste uit de eerste maffia-oorlog en de daarop volgende crisis was gekomen. Op dat moment, in 1969, moeten de Corleonesi hebben besloten dat zij koste wat kost alleenheerser over de Siciliaanse onderwereld zouden worden.
Hun leider, Luciano Liggio, was wegens gebrek aan bewijs weer vrijgelaten na het proces van Bari (1969) maar was in mei 1971 betrokken bij de moord op de procureur van Palermo en sindsdien voortvluchtig. Hij werd in 1974 in Milaan gearresteerd en belandde in de gevangenis, waar hij in 1993 overleed.
De tijdelijke leiding van Cosa Nostra was daardoor feitelijk in handen van de trouwe luitenant van Liggio, Toto Riina.
De strategie van de Corleonesi was zeer onorthodox en onvoorspelbaar, zelfs voor maffiakringen, maar daardoor zeer doeltreffend. Ze beschadigden het imago en verzwakten de positie van hun tegenstanders door zich helemaal niets van hen aan te trekken en bovendien beschermelingen van hen te vermoorden. Ze ontvoerden mensen en pleegden aanslagen op iedereen die een bedreiging voor hen kond zijn - of dat nou medecriminelen, journalisten of overheidsdienaren waren - dit alles zonder de toestemming van de Cupola, zonder rekening te houden met de belangen van andere clans en buiten hun eigen territorium. Ze deinsden er evenmin voor terug de bazen van rivaliserende clans te vermoorden.
Veel criminelen kozen eieren voor hun geld en liepen over naar de Corleonesi-clan, die inderdaad steeds machtiger werd. Toen in 1975 de Cupola werd hersteld, hadden de Corleonesi en hun medestanders daarin een belangrijke stem. In 1978 was de samenstelling ongeveer als volgt:
Stefano Bontade (familie Santa Maria Gesù, Palermo) en zijn getrouwen: Totuccio Inzerillo en Calogero Pizzuto;
Luciano Liggio (familie Corleone) en zijn getrouwen: Giuseppe Calò, Francesco Madonia, Antonio Salamone, Nenè Geraci, Ignazio Motisi;
onafhankelijke leden Michele Greco (capo di tutti capi) Rosario Riccobondo en Salvatore Scaglione. Deze laatste drie hadden ervoor gezorgd dat Gaetano Badalamenti uit de Cupola was gegooid (posato).
Luciano Liggio zat in de gevangenis en dus nam Riina zijn plaats in de cupola in.

Hoewel de macht van de Corleonesi in de cupola groot was, hadden zij nog niet de fel begeerde absolute macht. Dus ging - ondanks het herstel van de commissione - het moorden gewoon door. Het grootste obstakel bestond uit Stefano Bontade met zijn bondgenoten. De Corleonesi waagden het hem te provoceren met een aanval op Giuseppe Di Cristina, een machtige bongenoot van Bontade.
Naar aanleiding van de moord op luitenant-kolonel Giuseppe Russo van de carabinieri, die de Corleonesi in augustus 1977 zonder medeweten van de cupola hadden gepleegd, had Di Cristina een vergadering van de Cupola geëist om opheldering te vragen aan de voorzitter Michele Greco. Di Cristina beschuldigde hem ervan de wandaden van de Corleonesi toe te dekken en zich op te stellen als een marionet van hen. Dat ging de Corleonesi te ver, maar toen hun killers op 21 november 1977 in Riesi toesloegen, schoten zij weliswaar twee mannen dood, maar niet Di Cristina. Wetende dat zijn lot was bezegeld, besloot Di Cristina toen tot een offensief op twee fronten. Hij liet boss Francesco Madonia vermoorden, een bondgenoot van de Corleone-clan, en stapte naar de carabinieri om haarfijn uit te leggen wat de rol van de Corleonesi was geweest in de bloedige aanslagen van de laatste tien jaar. De carabinieri, die zich toentertijd niet konden voorstellen dat iemand zulke gedetailleerde informatie over de maffia zou willen en durven prijsgeven, verwezen zijn verhalen grotendeels naar het rijk der fabelen.
Rechter Giovanni Falcone zou de eerste zijn die inzag dat daarmee een grote fout was gemaakt, want als men wel geluisterd had, had men zonder twijfel een aantal grote misdrijven uit de jaren '80 kunnen voorkomen.
Op 30 mei 1978 werd Di Cristina dan toch definitief het zwijgen opgelegd. Dat gebeurde in de buurtschap Passo Rigano, zonder medeweten van de cupola en de plaatselijke boss.
De maffiabazen van Palermo waren furieus. Onmiddellijk na de aanslag kwamen ze bij elkaar op het landgoed van Bontade maar ze besloten nog niet te reageren en daarvoor een beter moment af te wachten. Daardoor ondervonden de Corleonesi geen tegenstand meer bij het verder versterken en uitbreiden van hun macht over de hele provincie Palermo en zelfs over het hele eiland. Zij hadden al een ruime meerderheid in de Cupola en ook qua militaire kracht waren zij verreweg de machtigste partij. Tegenstanders werden zonder pardon uit de weg geruimd.

Cesare Terranova, 25 september 1979
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Op 21 juli 1979 werd Boris Giuliano vermoord. Hij was commissaris van politie van Palermo en onderzocht de drugslijn tussen Palermo en New York.
Op 25 september 1979 schoot de maffia Cesare Terranova dood. Hij was lid van de Parlementaire Antimaffia Commissie en had onderzoek gedaan naar boss Luciano Liggio.
Emanuele Basile, kapitein van de Carabinieri, werd vermoord op 5 mei 1980 wegens zijn onderzoek naar de famiglia van Altofonte en hun relaties met de Corleonesi.
Gaetano Costa, procureur generaal van Palermo, werd met de dood bestraft na het ondertekenen van 55 arrestatiebevelen. Costa probeerde greep te krijgen op de duistere banden tussen maffiosi en banken, bedrijven, geheime genootschappen en de Amerikaanse maffia.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De maffia als ondernemer

Cosa Nostra werd in die tijd verreweg de grootste speler op het gebied van de internationale heroïnehandel. De enorme geldstromen die daarmee gepaard gingen, brachten de noodzaak met zich mee contacten te leggen met de financiële wereld en met hooggeplaatste politici. Het criminele geld moest immers ergens worden witgewassen. Er ontstond een klasse van ondernemers die zich op het randje van de illegaliteit toelegde op het investeren en witwassen van crimineel geld. De belangrijkste sector voor die activiteiten waren nog altijd de bouw en de aanleg van infrastructurele werken.

De verovering van de Corleonesi van de macht over Cosa Nostra bereikte haar hoogtepunt tussen 1981 en 1982. In die twee jaar vermoordden zij drie bazen van rivaliserende maffiafamilies: Stefano Bontade en Totuccio Inzerillo uit Palermo en Alfio Ferlito uit Catania. Alledrie kwamen ze om het leven door kogels uit dezelfde kalashnikov waarmee later ook generaal Alberto della Chiesa zou worden vermoord. Totò Riina werd daardoor de machtigste man van Cosa Nostra.

In het voorjaar van 1982 begon de recherche van Palermo, op initiatief van de drie zeer waardevolle medewerkers Calogero Zucchetto, Giuseppe Montana en Ninnì Cassarà, met een grootscheeps onderzoek naar de organisatie van de misdaad op Sicilië en de achtergronden van de maffia-oorlog. Dat resulteerde in het rapport over de 162.

Pio La Torre
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

In datzelfde voorjaar werd Pio La Torre doodgeschoten. La Torre was de regionale secretaris van de Communistische Partij en belangrijk lid van de Antimaffia Commissie. La Torre was medeontwerper van de wet Rognoni-La Torre die inbeslagname van maffia-eigendommen regelde. De wet werd pas na de dood van La Torre aangenomen.

Op de dag dat La Torre werd vermoord, werd generaal Carlo Alberto Dalla Chiesa benoemd tot prefect van Palermo met de opdracht de strijd tegen de georganiseerde misdaad te coördineren.
Dalla Chiesa - die zich al had onderscheiden door zijn grote successen tegen het terrorisme - had de moeilijke opdracht aanvaard nadat de hoogste autoriteiten - premier Spadolini, minister van binnenlandse Zaken Rognoni en de onbetwiste leider van de Democrazia Cristiana Andreotti - hem de bijzondere bevoegdheden hadden beloofd om maatregelen te kunnen nemen tegen de verstrengeling van maffia en politiek enerzijds en maffia en bedrijfsleven anderzijds. Deze bevoegdheden werden echter, niemand weet waarom, nooit toegekend. Desondanks slaagde Dalla Chiesa erin de maffia flinke schade toe te brengen. Hij baseerde zich op de onderzoeken die zijn voorgangers hadden gedaan en vooral op het gezaghebbende rapport over de 162. De maffia ging uiteraard tot de tegenaanval over en vermoorde eerst Dalla Chiesa (3 september 1982) en vervolgens Zucchetto, een van de schrijvers van het rapport.

Generaal Alberto dalla Chiesa met zijn echtgenote.
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Een paar dagen na de moord op Dalla Chiesa werd zijn zoon Nando geïnterviewd door verslaggever Giorgio Bocca. Het interview veroorzaakte grote opschudding en bijna de val van de regering. Nando verklaarde dat de opdrachtgevers van de moord op zijn vader moesten gezocht bij de Democrazia Cristiana omdat het er alle schijn van had dat de politici van die partij belang hadden bij zijn dood en omdat zij zich hadden verzet tegen het toekennen van speciale bevoegdheden aan de generaal.
Het interview leidde overal ter wereld tot verontwaardiging en bitterheid, maar niet op Sicilië. Die onverschilligheid werd niet zozeer veroorzaakt doordat men twijfelde aan de uitlatingen van Dalla Chiesa, maar vooral omdat er voor de Sicilianen weinig nieuws onder de zon was, aangezien al sinds de aanslag van Portella delle Ginestre bij vrijwel ieder schandaal de Democrazia Cristiana leek te zijn betrokken.

In Italië werd al in de jaren '80 het probleem van het verval van normen en waarden onderkend. Men sprak over de questione morale, een moreel verval dat was bespoedigd door de snelle modernisering van Italië en het uiteenvallen van de oude sociale structuren. Men was er aan gewend geraakt dat de Staat min of meer in vrede samenleefde met de maffia en dat er directe banden bestonden tussen politiek en georganiseerde misdaad. Verder lieten de magistratuur, de politie en zelfs het bedrijfsleven oogluikend toe dat er een macht bestond die sociale rust garandeerde en andere vormen van criminaliteit onder controle hield. Wie zich daartegen verzette vroeg om moeilijkheden.
Niemand leek zich werkelijk op te winden over de banden tussen de georganiseerde misdaad en politici of over het clientelisme en de corruptie. "Iedereen een dief, niemand een dief", was het adagium. In dat klimaat konden dubieuze politici grote macht verwerven. Onder hun leiding nam de werkeloosheid toe en steeg de staatsschuld tot astronomische hoogten; maar ze werden bejubeld en men sprak van een 'economisch wonder' omdat de levensstandaard steeg. Geen enkele overheidsdienst werkte meer fatsoenlijk en de staatskas werd leeggeplunderd. Hoofdverantwoordelijk voor deze Sacco d'Italia was het driemanschap Craxi, Andreotti en Forlani of, zoals ze door sommige journalisten werden genoemd, het trio C.A.F. Pas in de jaren '90 zou met deze nomenklatoera afgerekend worden.
Zie ook de pagina over politiek.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De antimaffia-pool

In de periode dat de Corleonesi de machtigste misdadigers van sicilië werden, ontstond ook een slagvaardige antimaffia-pool die de maxi-processen van de jaren '80 mogelijk zou maken. De bekendste rechters uit die pool waren Giovanni Falcone en Paolo Borselino. Beide magistraten gingen zich rond 1980 met de maffia bezighouden.

Giovanni Falcone (L) en Paolo Borselino
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Bernardo Provenzano
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Rechter Rocco Chinnici
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Antonino Caponnetto
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Giovanni Falcone
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Rechter Antonio Saetta
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Falcone werd op eigen verzoek onderzoeksrechter na de moord op Cesare Terranova (25 september 1979). Hij viel onmiddellijk op door zijn plichtsbesef en onverzettelijkheid waardoor hij al in mei 1980 een belangrijke zaak toegewezen kreeg. Hij werd belast met het gerechtelijk vooronderzoek in de zaak Spatola. Falcone bracht aan het licht dat het geld dat werd verdiend met drugsverkoop in de Verenigde Staten op rekeningen stond van banken in Palermo. Het onderzoek breidde zich snel uit en leidde ertoe dat er ook verdenkingen ontstonden tegen hoge functionarissen uit het bankwezen, zoals Michele Sindona. De officier van Justitie van Palermo, Gaetano Costa, tekende in augustus 1980 vijfenvijftig arrestatiebevelen voor leden van de families Spatola, Luzerillo en Gambino, die zowel in New York als in Palermo de controle hadden over pizzeria's, restaurants, gokhallen, bordelen en de drugshandel. Enkele dagen na de arrestaties werd Gaetano Costa vermoord.

Paolo Borselino begon zich met de maffia te bemoeien vanaf februari 1980, toen hij van de kapitein van de carabinieri de documenten kreeg die waren gevonden in de schuilplaats van boss Leoluca Bagarella en die duidelijke bewijzen bevatten van het bestaan van een heroïnelijn tussen Palermo en Napels. Ook deze kapitein, Emanuele Basile, werd vermoord en Paolo Borselino werd gevraagd het onderzoek te leiden naar deze moord.

Al snel bleek dat de onderzoeken van Falcone en Borselino zeer veel raakvlakken hadden en de twee wisselden intensief informatie uit. Deze samenwerking, tussen 1980 en 1983, bracht de georganiseerde misdaad harde klappen toe. Toch ging het moorden gewoon door. In januari 1983 werd Gian Giacomo Ciaccio Montalto geëxecuteerd - lid van het Openbaar Ministerie van Trapani en belangrijk maffiabestrijder - en in juni kapitein Maria D'Aleo, commandant van de carabinieri in Monreale omdat hij de Corleonesi teveel op de huid zat.
De magistratuur reageerde snel. Een paar dagen na de dood van D'Aleo vaardigde rechter Giovanni Falcone een arrestatiebevel uit voor de maffiabazen die werden beschouwd als de opdrachtgevers van de maffiamoorden sinds 1978: Totò Riina, Bernardo Provenzano, Michele en Salvatore Greco, Nitto Santapaola en Pietro Vernengo. De arrestatiebevelen werden ondertekend door rechter Rocco Chinnici, hoofdaanklager van Palermo. Op 29 juli 1983 ontplofte in de straat waar de magistraat woonde een krachtige bom die behalve hemzelf ook twee carabinieri uit zijn escorte doodde en de portier van het appartementencomplex.

De order om Chinnici te vermoorden, kwam ongetwijfeld van de Palermitaanse maffiabazen Michele en Salvatore Greco die de 'paus' en de 'senator' werden genoemd. Voor de 'paus' en de 'senator' was Chinnici een grote bedreiging want hij wilde niet alleen een eind maken aan de goede verstandhouding tussen overheid en maffia maar ook nog eens al hun bezittingen confisqueren.
Als opvolger werd rechter Antonino Caponnetto benoemd, die meteen de Antimaffia-Pool in het leven riep, een onderzoeksteam dat veel effectiever kon werken dan de individuele onderzoeksrechters voordien.
De resultaten bleven niet uit. In het najaar werden honderden arrestaties verricht waaronder die van vooraanstaande figuren als Vito Ciancimino (ex-burgemeester van Palermo) en de neven Nino en Ignazio Salvo. Zij waren volgens het rapport over de 162 het brein waren achter tal van illegale activiteiten in de politiek en de zakenwereld en werkten daarbij intensief samen me de maffia. Het bedrijf van de twee neven, mannen van eer uit de Salemi-familie en goede bekenden van de Christendemocratische leider Salvo Lima, was bijvoorbeeld belast met het innen van de belastingen in de regio tegen een commissie van maar liefst 6,72% (terwijl 2,5% gebruikelijk was). Alleen dat leverde al tientallen miljoenen euro per jaar op.
De maffia sloeg in 1985 terug met een - mislukte - aanslag op een rechter en de moord van de twee rechercheurs Giuseppe Montana en Ninni Cassarà, twee van de auteurs van het rapport over de 162.

Op 8 november 1985 verzocht de Pool, die nu bestond uit de onderzoeksrechters Giovanni Falcone, Paolo Borselino, Leonardo Guarnotta en Giuseppe Di Lello en die werd voorgezeten door hoofdaanklager Antonino Caponnetto, om de aanhouding van nog eens 706 verdachten.

Het eerste maxi-proces werd gevoerd van februari 1986 tot december 1987.
Intussen was er binnen de magistratuur een hoop verzet ontstaan tegen de rechters van de Pool en hun stevige aanpak. Ze werden beschuldigd van willekeur en geldingsdrang.
Meteen na het maxi-proces vertrok Caponnetto naar Florence en hoewel hij zelf Falcone als zijn opvolger had aangewezen, benoemde het bestuur van de magistratuur (Consiglio Superiore della Magistratura (C.S.M.)) Antonino Meli tot opvolger, op basis van het criterium van anciënniteit. Dat was een grote tegenslag voor de Pool want nu kregen de conservatieve oude rechters het binnen de magistratuur weer voor het zeggen.
In 1988 werd de Pool opgeheven en de onderzoeken die het gevolg waren van het maxi-proces werden over twaalf teams verdeeld. Natuurlijk protesteerden de rechters van de pool hevig. De meeste indruk maakte Borselino met een interview dat werd gepubliceerd in La Repubblica en l'Unità waarin hij voor de ernstige gevolgen van die beslissing waarschuwde. De heftige reacties die daarop volgden dwongen het bestuur van de magistratuur om zich er mee te bemoeien. Zeven van de elf leden van de anti-maffia commissie in dit bestuur steunden Antonio Meli en de ontbinding van de Pool. Deze episode is daarom de geschiedenis ingegaan als de wedstrijd van 7-4. Giovanni Falcone bood daarop zijn ontslag aan.

Om niet de indruk te wekken dat de rechtelijke macht de maffia weer vrij spel wilde geven, volgde de benoeming van twee zeer gewaardeerde maffiabestrijders op belangrijke posten. Domenico Sica werd hoge commissaris voor de strijd tegen de maffia en Arnoldo La Barbera hoofd van de politie in Palermo. In de weken daarop pleegde de maffia enkele bloedige aanslagen. Daarbij kwamen ook rechter Antonio Saetta en zijn gehandicapte zoon om het leven.
Deze moorden leidden tot heel veel commotie. Vooral de bizarre details, zoals de 47 mitrailleurschoten waarmee de moorden waren gepleegd en de plaats: precies op de plek waar de provincies Palermo, Agrigento en Caltanisetta samenkomen.
In de herfst van 1988 kwam een aantal rechters van het bestuur van de magistratuur, na nieuwe aanvaringen tussen rechter Meli en de rechters van de ex-Pool, tot het inzicht dat het fout was geweest de ontbinding van de Pool te steunen. Het bestuur kwam met een document van verzoening dat zowel de goede trouw van rechter Antonio Meli erkende als de centrale rol van de Pool. De Pool werd dus gerehabiliteerd, hetgeen Cosa Nostra uiteraard ernstig zorgen baarde.

Steeds meer criminelen probeerden te ontkomen aan ernstige vervolging en aan de terreur van de Corleonesi en gingen samenwerken met justitie. Deze pentiti (spijtoptanten) werden voor justitie het belangrijkste wapen tegen Cosa Nostra. Een maffioso die de omertà (de zwijgplicht) verbreekt, riskeert zijn leven en dat van zijn naasten.
In het verleden werden minder belangrijke pentiti vaak aan hun lot overgelaten maar er wordt sinds het begin van de jaren '90 steeds meer geld uitgetrokken voor hun bescherming en financiële steun, waardoor het aantal pentiti toeneemt. Eerst waren er enkele pentiti, toen tientallen en nu al honderden. Velen van hen begonnen te praten over hun `relaties', over politici, ook over Salvo Lima en Giulio Andreotti. En over de relatie tussen maffiabazen en geheime vrijmetselaarsloges, extreem rechtse groepen en geheime diensten. Het hele 'systeem' begon te kraken.

Cosa Nostra plande al in 1989 een aanslag op degene die in de publieke opinie het symbool van de strijd tegen de maffia was geworden, namelijk rechter Falcone. De eerste aanslag op zijn leven, in juni 1989, werd echter verijdeld.
De week daarop werd Falcone tot adjunct-procureur van Palermo benoemd, hetgeen tot heftige discussie leidde omdat de rechter niet was benoemd op basis van de regels van anciënniteit en daardoor andere kandidaten, met meer dienstjaren, passeerde.
In 1990 kon Falcone, dankzij de getuigenissen van spijtoptant Joe Cuffaru, de banden tussen de Siciliaanse maffiafamilies en de Colombiaanse narco's in kaart brengen.
Het jaar daarop werd door de Italiaanse regering een flink aantal maatregelen voorgesteld om de strijd tegen de maffia te ondersteunen. De belangrijkste waren de verregaande maatregelen ter bescherming van pentiti en de instelling van een nationale antimaffiapolitie met een superprocureur.

Het meest verstrekkend was de overplaatsing van Falcone naar Rome. Daar moest hij gaan voorkomen dat veroordeelde maffiabazen in cassatie werden vrijgesproken, wat toen bepaald geen uitzondering was. Kort daarop stelde Falcone zich kandidaat voor de functie ven superprocureur. In die functie zou hij veel meer macht en middelen krijgen om de maffia aan te pakken.

De aanslag bij Capaci
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
De aanslag in Via d'Amelio
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Rechter Antonino Caponnetto op de begrafenis van Borselino.
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **
Toto Riina
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Opnieuw kreeg Cosa Nostra het benauwd en opnieuw besloot zij tot een aanslag. Op de middag van 23 mei 1992 ontplofte onder de autosnelweg die het vliegveld Punta Raisi met Palermo verbindt, bij de afslag Capaci, een zware bom, juist op het moment dat Falcone met zijn escorte passeerde. Daarbij kwam Giovanni Falcone om het leven maar ook zijn echtgenote Francesca Morvillo en drie agenten van de escorte.
Het bloedbad van Capaci veroorzaakte niet de door Cosa Nostra gewenste paniek. De onderzoeken gingen gewoon door en de collega en vriend van Falcone, Paolo Borselino, stelde zich in plaats van Falcone kandidaat voor de functie van superprocureur. Hij was echter ook een te grote bedreiging voor Cosa Nostra en de cosche besloten ook hem zo snel mogelijk uit de weg te ruimen. Dat gebeurde op 20 juli met een enorme bomaanslag in de via d'Amelio, waar Borselino zijn moeder ging bezoeken. Bij die aanslag vonden ook vijf agenten de dood.
Meteen daarna werden extra militairen, carabinieri en politiemensen naar Sicilië gestuurd en 105 machtige maffiosi werden vanuit de Ucciardone-gevangenis in Palermo naar geheime en geïsoleerde locaties gebracht om ieder contact met de families onmogelijk te maken. De Italiaanse regering riep op tot een opstand tegen de maffia, maar de eerste dagen na de aanslag richtte de volkswoede zich vooral tegen de overheid, die van laksheid werd beticht. De president, premier en andere hoogwaardigheidsbekleders die aanwezig waren op de begrafenis van de vijf agenten, werden uitgefloten, beledigd en konden ternauwernood ontsnappen aan de woede van de menigte.

Na de geruchtmakende moorden op de belangrijkste maffia-bestrijders werd de druk op de overheid meer tegen de maffia te ondernemen groter. Met de onttakeling van het oude politieke regime in deze periode raakten ook de politieke beschermers van de maffia hun macht kwijt en werd de maffia kwetsbaarder. In het najaar van '92 begon een groot offensief tegen de maffia dat resulteerde 1300 arrestaties. Gevoelige klappen werden uitgedeeld toen in september '92 de op één na belangrijkste man van de Siciliaanse Cosa Nostra werd opgepakt, Giuseppe Madonia, en op 15 januari 1993 de allerbelangrijkste - de capo dei tutti capi, de absolute top van de cupola en leider van de Corleonesi-clan - Toto Riina.
Het is in Italië bijna traditie dat wanneer het politieke klimaat ongunstig dreigt te worden voor de maffia en hun politieke vrienden, er aanslagen volgen die tot doel hebben de samenleving te destabiliseren en de oude orde te herstellen. Toen in 1993 duidelijk begon te worden dat het `oude regime' ten onder dreigde te gaan volgden een aantal aanslagen die aan de maffia werden toegeschreven.
-14 mei 1993 ontplofte een autobom in de Via Fauro in Rome. Doel van de aanslag was de anti-maffia journalist Maurizio Costanzo die bij de aanslag niet werd getroffen. Er waren 15 gewonden.
-27 mei 1993 ontplofte een autobom in de Via dei Georgifili in Florence. Er waren vijf doden en rond de vijftig gewonden. De beroemde Galleria degli Uffizi raakte zwaar beschadigd maar om te laten zien dat men zich door aanslagen niet van de wijs liet brengen, werd het museum in een recordtijd hersteld en op 30 juni heropend.
-2 juni 1993. Rome was zo ongeveer belegerd. Overal werd zeer intensief gesurveilleerd. Op honderd meter van het Palazzo Chigi (de regeringszetel), werd een bom gevonden in een oude Fiat 500. De bom werd onschadelijk gemaakt.
-27 juli 1993. Precies drie maanden na de aanslag in Florence ontploften in Milaan en Rome een aantal bommen. In Milaan vielen vijf doden, in Rome was de schade materieel: de kerk San Giovanni in Laterano werd beschadigd en van de vroeg-christelijke kerk San Giorgio al Velabro werd de voorhal opgeblazen.

Aan het eind van het maxiproces dat volgde op de aanslag op Falcone werden, in 1997, 24 maffiosi tot levenslang veroordeeld en zes andere tot lange gevangenisstraffen.

De vraag is of met het verdwijnen van de oude partijen, de Democrazia Cristiana in het bijzonder, de macht van de maffia is afgenomen. Ook de `nieuwe' partijen lijken bereid tot `samenwerken' met de maffia. Zo bleek in januari 1995 dat Pino Mandalari, witwasser en vertrouwensman van Riina, campagne heeft gevoerd voor de fractievoorzitter voor Forza Italia in de senaat en voor een neo-fascistische senator.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Bernardo Provenzano

Bernardo Provenzano bij zijn aanhouding (11 april 2006).
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Provenzano behoorde, samen met Totò Riina, oorspronkelijk tot de cosca van Luciano Liggio uit Corleone (die over hem zei: "hij schiet als een god maar heeft de hersens van een kip"). Hij pleegde zijn eerste moorden in de jaren ?60, gedurende de eerste maffiaoorlog (zie boven). Zijn entree in de top van Cosa Nostra maakte hij aan het eind van de jaren ?70 en het begin van de jaren ?80. Provenzano en Riina werden de absolute heersers van Cosa Nostra nadat zij alle andere cosche met hún mannen waren geïnfiltreerd en vervolgens al hun tegenstanders met hun kalashnikovs hadden geëlimineerd.
Hij stond bekend als ?zu Binnu? of ?u tratturì?, de tractor, vanwege zijn vasthoudendheid. Toen Totò Riina in ?93 werd gearresteerd nam Provenzano het roer van Cosa Nostra over maar hij hield zijn gezicht voor bijna iedereen verborgen. De ?soldaten? van de Corleonesi ontvingen hun bevelen en de familie ontving berichten door middel van pizzini, gecodeerde briefjes die door vertrouwelingen aan geadresseerden werden afgegeven.

Op 11 april 2006 werd Provenzano gearresteerd, vlakbij Corleone, niet ver van Palermo. De politie volgde een pak linnengoed dat uit het huis van zijn familie in Corleone werd weggevoerd en kwam zo terecht bij de boerderij waar Provenzano verbleef. Hij was toen al 43 jaar voortvluchtig. Het kan niet anders dat hij ook in de kringen van justitie en politie vrienden had, anders had hij nooit zo lang vrij rond kunnen lopen.
De voorlaatste keer dat de politie bewust contact met hem had was op 9 mei 1963, al hebben ze hem in 1997 nog eens aangehouden. Toen kwam hij, met valse papieren en in een oude Fiat 850 vol met hooi, alsof hij een boer was, in een controle terecht. Hij werd niet meteen herkend en de politie liet hem gaan. Aan het eind van 2003 is hij gesignaleerd in een kliniek in Marseille, waar hij onder een valse naam een chirurgische ingreep onderging.

Provenzano draagt vrijwel zeker verantwoordelijkheid voor talloze moorden in de jaren ?60, ?70 en ?80 en voor de bloedige aanslagen in '92 en '93, hoewel volgens vele pentiti Riina de militaire leider van de maffia was en Provenzano het zakelijke en politieke brein. Provenzano onderhield de banden met politici en bestuurders en zorgde voor de opdrachten. De maffia verkoos daarbij de laatste jaren de geruisloze maar constante infiltratie van de zakelijke en politieke bovenwereld boven gewelddadige confrontaties.


© COPYRIGHT 2005 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Andreotti en de maffia

Andreotti
** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Van een aantal pentiti zijn de onthullingen over ex-premier Andreotti en diens rechterhand op Sicilië, Salvo Lima. Salvo Lima was bijna 30 jaar de politieke machthebber van Palermo en vormde de schakel tussen Andreotti en Cosa Nostra.
Er zijn sterke aanwijzingen dat Andreotti betrokken is geweest bij de moorden op Aldo Moro (1978, hij streefde naar politieke hervormingen die Andreotti niet goed uitkwamen), de journalist Mino Pecorelli (1979, hij zou belastend materiaal over Andreotti hebben verzameld) en Generaal Dalla Chiesa (1982).
Andreotti geeft toe dat er tot in de jaren zeventig een soort vreedzame coëxistentie heeft bestaan tussen maffia en politiek. Dat is een impliciete erkenning: het vreedzaam samenleven was onderdeel van een pervers systeem dat decennia lang de Siciliaanse politiek en die in misdaadregio's als Campanië en Calabrië heeft gecorrumpeerd en - iets dat Andreotti vanzelfsprekend niet toegeeft - gaandeweg vertakkingen heeft gekregen naar de nationale politiek. Andreotti werd op 24 november 1999 vrijgesproken van betrokkenheid bij de moord op Pecorelli. Wegens gebrek aan bewijs werd hij op 23 oktober 1999, na een proces van vier jaar, eveneens vrijgesproken van betrokkenheid bij de maffia. In Italië vraagt men zich alom af of hiermee het recht heeft gezegevierd of de maffia.



Bronnen

Peter Olaf Reinhard van der Mark, Revolutie en reactie [Online Resource]: de repressie van de Italiaanse anarchisten, 1870-1900. University Library, Groningen 1997.

Massimo Rosario Patarna, 200 anni di maffia. Antares Editrice, Palermo 2000.

Ab Visser, de Mythe van de maffia. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen 1980.


** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE ** Informatie elders op internet

Nederland:

** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

Capaci 1992

** PLEASE DESCRIBE THIS IMAGE **

En verder: