Matera


Matera
Matera, gezicht op de Sasso Caveoso


"Terwijl ik langsliep keek ik naar binnen in de grotwoningen waar geen ander licht naar binnen valt dan wat door de deur komt. En sommige van die woningen hadden zelfs geen deur: daar ging je binnen door een valluik in de zoldering en een trapje. Binnen in die zwarte gaten met aarden wanden zag ik bedden, opgemaakt met armzalige vodden. Op de vloer lagen de honden te slapen, temidden van de schapen, de geiten en de varkens. Over het algemeen heeft een familie een enkele grot ter beschikking, en daar slapen ze allemaal bij elkaar: mannen, vrouwen, kinderen en beesten. En zo leven daar 20.000 mensen. Overal zie je kinderen. In die hitte, temidden van de vliegen en het stof, kwamen ze van alle kanten tevoorschijn, naakt of gehuld in vodden. Nooit heb ik zo'n toonbeeld van ellende gezien, en als arts ben ik toch gewend iedere dag tientallen arme, zieke en ondervoede kinderen te zien. Maar van een schouwspel als dat van gisteren had ik mij geen voorstelling kunnen maken."
(Carlo Levi over Matera, Cristo si è fermato a Eboli, 1945. Vertaling Margriet Agricola.)

Stad van grotwoningen

---
Interieur van een grotwoning in Matera. De woning is tientallen meters diep. Dieper gelegen vertrekken liggen op een lager niveau zodat in de winter schuin invallende zonnestralen tot ver in de woning konden binnendringen.

Matera ligt in de regio Basilicata en is hoofdstad van de gelijknamige provincie. Geologisch hoort het gebied waarin de stad ligt echter helemaal bij Apulië. Net als Gravina, Laterza en Ginosa is Matera voor een deel bovenop het kalkplateau gebouwd (dat de Murge wordt genoemd) en gedeeltelijk in een ravijn, die daar door een riviertje in de loop van miljoenen jaren is uitgesleten. De grotten en holen in de wanden van die erosiegeulen werden al in de prehistorie door de mens als schuilplaats gebruikt. In de middeleeuwen groeide de verzameling rotswoningen uit tot het formaat van een kleine stad. Steeds weer groef men nieuwe holen in de zachte kalksteen of maakte men bestaande holen dieper. Dikwijls werden ook nieuwe gangen en vertrekken toegevoegd. Op die manier werden opslagruimtes, stallen, woningen en kerken gemaakt. Op sommige plaatsen zijn in het ravijn van Matera meer dan tien woningen boven elkaar gegraven.
Met de uitgehouwen kalkblokken uit de grotten sloot men de toegang tot de grot af (grotta tamponata) of bouwde men een huisje voor de grot (lamione), waardoor Matera er meer ging uitzien als gewone stad.

© COPYRIGHT    2003    BELPAESE.NL     N.JONGENEEL

Van 'schande van Italië tot werelderfgoed

De zone van Matera met de grotwoningen heet de Sassi (=stenen). In 1950 woonde ongeveer de helft van de 30.000 inwoners van Matera in de Sassi. De helft van de woningen in de Sassi bestond toen uit grotwoningen. Slechts 105 van de woningen in de Sassi hadden stromend water. De levensomstandigheden waren er zo erbarmelijk dat men sprak van de 'schande van Italië'. In de jaren '50 werd daarom besloten tot volledige evacuatie van de Sassi. Even ten westen van Matera werd een nieuw dorp uit de grond gestampt, La Martella, met keurige huisjes. Begin jaren '60 waren de Sassi geheel verlaten en dat bleven ze tot eind jaren'80.
Sinds 1986 is het mogelijk geheel gratis een huis te gaan bewonen in de Sassi. De nieuwe bewoners moeten hun woning dan wel volgens strenge regels restaureren, maar de restauratiekosten worden tot 60% door de overheid vergoed.
In 1993 werden de Sassi op de werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst en sindsdien beginnen de Sassi langzamerhand aan belangstelling te winnen. Het leven keert er weer terug. Niet dat van de arme drommels, maar dat van de galeries, winebars, eethuisjes en designinterieurs.
Ook regisseurs weten de unieke Zuid-Italiaanse stad te vinden. De laatste van hen is Mel Gibson, met The Passion, waarin Matera fungeert als het Jeruzalem van de eerste eeuw van onze jaartelling - wat er zeer geloofwaardig uitziet.

Matera, Sasso Barissano
Gezicht op de dom vanuit de Sasso Barisano


Matera is zeker geen doorsnee Zuid-Italiaanse stad, en is dat ook nooit geweest. Toch zijn de lotgevallen van de stad zo typerend voor het arme agrarisch zuiden dat Matera wel werd aangeduid als 'hoofdstad van de boerenpummels'. Tot de eenwording van Italië in de tweede helft van de 19e eeuw heerste in Matera een nagenoeg onveranderlijke boerencultuur. Maar ook daarna stond de tijd er nog lang zo goed als stil. Toen Matera in de jaren na de tweede wereldoorlog werd 'ontdekt' (dankzij Carlo Levi) troffen sociologen en antropologen er een nog bijna middeleeuwse samenleving aan, vol magie en oeroude rituelen en gebruiken. Voor hen moet deze sprong in de tijd zeer bijzonder geweest zijn. Maar ook nu nog is een bezoek aan de Sassi een adembenemende ontmoeting met het verleden.

Op deze pagina's kunt u meer lezen over de geschiedenis van Matera en het arme zuiden; over oorlog, grondbezit en opstand, maar vooral over ellende.
Deze geschiedenis maakt duidelijk dat de achterstand waar het zuiden ook nu nog mee worstelt het gevolg is van eeuwenlange sociale onrechtvaardigheid en van de geestelijke en materiele armoede die daarmee samenhing. Het is een tragische geschiedenis omdat de armen er maar niet in slaagden hun lot te verbeteren maar ook een fascinerende en ontroerende omdat het lijden nu eenmaal het diep-menselijke laat zien.

© COPYRIGHT    2003    BELPAESE.NL     N.JONGENEEL

Grondbezit en feodalisme

Rijdom, status en macht zijn in het zuiden van Italië vele honderden jaren lang verbonden geweest met het bezit van land. De grootgrondbezitters vormden een onaantastbare en onbarmhartige klasse van machthebbers. Zij gebruikte hun bevoorrechte positie vrijwel uitsluitend om hun macht en rijkdom te beschermen of te vergroten. De meeste mensen - boeren, loonwerkers en dagloners - waren arm en dom en berustten in hun toestand van minderwaardigheid. Het was in het belang van de rijken dat zo te houden.

De landeigenaren hadden hun bezit dikwijls te danken aan (verre) voorvaderen - hertogen, graven, baronnen - die het in de feodale tijd van de vorst in leen hadden ontvangen. Deze grond was strikt genomen niet eens hun eigendom. Maar daarover werd tot in de 19e eeuw gezwegen.

Vanaf de vroege middeleeuwen waren kleine, vrije boeren een zeldzaamheid. Bijna alle boeren waren onderworpen aan het gezag van de een of andere heer van wie ze bescherming genoten in ruil voor diensten en een deel van de opbrengst van hun land. Van de goedheid van de heer hing af in welke mate de boeren werden uitgebuit, maar uitgebuit werden ze eigenlijk altijd. De boeren werden beschouwd als een soort onroerend goed, dat bij het land hoorde, net als de kastelen en boerderijen die erop stonden.

In het middeleeuwse feodale stelsel werd door de vorsten grond in leen gegeven aan trouwe vazallen om hen te belonen en om zich van hun steun te verzekeren. Dat ging met hele provincies tegelijk en op die manier was de grond natuurlijk snel uitgedeeld. Om nieuwe grond te verwerven moesten de leenheren het in het vervolg van anderen zien af te troggelen. Dat kon door het met geweld te veroveren of door slim te trouwen en de erfenis op te strijken. Dit landjepik was een bezigheid van de adel. Wat de boeren er van merkten was dat er steeds andere soldaten plunderend en moordend rondtrokken.
Aan kloosters en abdijen werden vaak grote stukken land geschonken maar de kloosters en hun grond werden bij oorlogshandelingen meestal ontzien. Daardoor groeiden de kloosters uit tot machtige grootgrondbezitters.

Grond is een onvergankelijk onroerend goed en de rechten die mensen op de grond hebben zijn vaak vele eeuwen oud. In 1806 werd het feodalisme door de Franse autoriteit in Italië afgeschaft. Alle grond waarvan niemand kon aantonen dat hij die ook werkelijk in eigendom had gekregen, moest terug naar de staat en werd domaniale grond genoemd. Het is natuurlijk maar zeer de vraag of het rechtvaardig was de geschiedenis van zo'n duizend jaar te beoordelen naar de juridische maatstaven van dat moment; maar feit is dat de wurggreep waarin de boeren al even zo lang werden gehouden iets werd afgezwakt en het landbezit als belangrijkste machtsfactor zijn langste tijd had gehad.

© COPYRIGHT    2003    BELPAESE.NL     N.JONGENEEL

Geschiedenis tot de 19e eeuw

We zullen de lezer niet vermoeien met een uitputtende beschrijving van de politieke geschiedenis van Matera. Hier beperken we ons tot de hoofdlijnen met verwijzingen naar pagina's elders op deze site.
Matera was in de eerste eeuwen na de val van het Romeinse Rijk een bolwerk van de Goten tegen de Byzantijnen, van de Byzantijnen tegen de Longobarden en van de Longobarden en Byzantijnen samen tegen de Saracenen. De stad werd vele malen geplunderd en verwoest.
In 1043 maakten de Noormannen van Matera een graafschap, dat behalve de stad Matera tientallen dorpen (casali) omvatte en vele kastelen waar de heren (signorotti) woonden die over deze dorpen heersten. Deze heren waren uiteraard weer ondergeschikt aan de graaf en de graaf aan de paus - van wie de Noormannen het land formeel in leen hadden. Toen aan het eind van de 12e eeuw het Noormannengeslacht van de Hautevilles uitstierf, kwam de stad in handen van de Staufische keizers, met Frederik II van Hohenstaufen als belangrijkste vertegenwoordiger. Toen de Staufische macht verzwakte nodigde de paus, die niets liever wilde dan de Hohenstaufen als vijanden van het pausdom uit de weg ruimen, Karel van Anjou uit om Zuid-Italië in te nemen. Karel van Anjou versloeg in 1266 Manfred, de onwettige zoon van Frederik II en werd daarmee koning van Zuid-Italië.
Op Sicilië duurde de Franse overheersing maar kort. In 1282 werden daar de Fransen in een bloedige opstand (Siciliaanse Vespers) afgezet en werd Peter III van Aragon (schoonzoon van Manfred), tot leider gekozen. In overig Zuid-Italië bleef het huis van Anjou aan de macht tot 1442. Daarna volgde de Spaanse koningen, tot 1501, en de Spaanse onderkoningen, tot 1713. Na de Spaanse successieoorlog was het voor korte tijd Oostenrijks, tot 1734, waarna de Spaanse Bourbons in Napels neerstreken. De Bourbons bleven - met korte Franse onderbrekingen in de tijd van Napoleon (1799 en 1806-1815) - aan de macht tot de aansluiting bij Italië in 1860.

De Noormannen hebben het feodale stelsel in het zuiden ingevoerd en Matera was sindsdien steeds in leen gegeven aan de een of andere feodale heer die de bewoners van Matera en haar ommelanden uitbuitte.
In het Noorden bracht het feodale stelsel een krachtige en zelfbewuste adel voort die de neiging vertoonde zich aan het keizerlijk en koninklijk gezag te onttrekken. Uit een soortgelijk onafhankelijkheidsstreven ontstond de stadscultuur waardoor in het noorden van Italië de vrije stadsstaten (comuni) konden ontstaan. Ook de kerk deelde daar mee in de wereldlijke macht in de vorm van prins-bisschoppen maar tegelijkertijd verzette de kerk zich tegen een al te grote invloed van de keizer. Het feodalisme leidde in het noorden een dynamisch machtsspel dat niet alleen vele conflicten tot gevolg had maar ook een bloeiende hof- en stadscultuur.
In het zuiden bleef die dynamiek uit. Daar ontwikkelde het feodalisme zich tot het galantomismo. Galantuomini, mannen van eer, de edelen van het zuiden, waren a-politieke en regenteske grootgrondbezitters die het liefst in alle rust leefden van de rente van hun land en profiteerden van de arbeid van de armsten.
Terwijl in het noorden de renaissance bloeide, werd in het zuiden iedere culturele, sociale en politieke ontwikkeling gesmoord in het conservatisme van de edelen. Het galantomismo werd synoniem voor ellende, willekeur en geweld.
In het noorden kwamen overal scholen en universiteiten en bloeiden de wetenschap en het geestelijk leven. In het zuiden bleef alles bij het oude.

Zowel het gewone volk als de landheren hadden de grote wens van dat feodale juk verlost te worden. De Materani wilden graag dat de stad regio demaniano (kroondomein) zou worden, dus geplaatst onder het directe gezag van de koning. Ze hoopten dat, als ze geen andere opperheer dan de koning meer hoefden te erkennen, hun stad wel zou gaan lijken op de welvarende stadstaten van Noord-Italië. Een aantal keer kochten de Materani hun stad met een flinke som geld vrij maar de koning gaf daarna de stad weer net zo makkelijk in leen aan een ander. In 1663 werd Matera toch eindelijk hoofdstad van Basilicata, zetel van het gerechtshof en rijksstad. Dat men daarmee van de slavernij en vernedering was verlost en de weg open lag naar vrijheid en beschaving was echter een illusie. De gouverneur gedroeg zich niet veel anders dan de feodale heersers van weleer en trok zich van de stadsrechten en de besluiten van het stadsbestuur alleen wat aan als het hem uitkwam. En als dat stadsbestuur dan al wat te zeggen had, dan waren het nog steeds alleen de edelen die daarin waren vertegenwoordigd. Boeren en burgers werden overal ver buiten gehouden.
Het systeem van onwrikbare sociale verhoudingen en privileges voor de edelen en rijken wordt, omdat het vorm kreeg in de Spaanse tijd, spagnolismo genoemd. De adel had zich ooit wel verzet tegen het absolutisme van het Spaanse regime maar was in de 17e eeuw loyaal aan de verre koning. De Spanjaarden lieten ook nieuwe families toe tot de adelstand als zij daarvoor vanwege hun rijkdom of verdiensten in aanmerking kwamen. Hiermee zaaiden ze tweedracht tussen de oude en deze nieuwe adel en misschien deden de Spanjaarden dat wel bewust, want daardoor werd het makkelijker beide groepen onder de duim te houden.
De oude en nieuwe rijken woonden op het hoge, platte deel van Matera. Zij deden deftig en gewichtig maar hadden, behalve aan geld, gebrek aan alles: aan politiek inzicht, aan cultuur, aan idealen en aan opleiding.

Matera, Sasso Barisano
In de Sasso Barisano


Matera werd dus hoofdstad van Basilicata en daardoor nam de activiteit in de stad toe. Boeren uit de omgeving verlieten hun boerendorpen en kwamen naar de Sassi. In de Sassi leefden - letterlijk en figuurlijk - boven op elkaar onder zeer ongezonde omstandigheden waardoor ze gemakkelijk ten prooi vielen aan ziektes - zoals malaria - en epidemieën.
De Sassi-bewoners waren grotendeels boeren, dikwijls zonder land en zonder werk. Er woonden ook handwerkslieden die werkten voor de galantuomini en voor de clerus en allerhande bedienend personeel voor de hoge heren. De armen betaalden zich blauw aan belastingen waarvan niets werd gebruikt om hun leefomstandigheden te verbeteren en die alleen maar gebruikt leken te worden om de uitdijende adelstand te onderhouden.
Het burgerlijk zelfbewustzijn dat ontstond in de steden van Noord-Italië en Noordwest-Europa (en dat uiteindelijk de verlichting en de revolutie voortbracht) kreeg geen kans in het zuiden.
De gewone mensen daar berustten in hun positie van onderworpenheid en sociale dienstbaarheid; en niet alleen economisch leefden deze mensen in armoede, ze werden uiteindelijk ook apathisch, onnozel en ruw.

© COPYRIGHT    2003    BELPAESE.NL     N.JONGENEEL

De 19e eeuw

De liberale beweging, die in de 19e eeuw de eenwording van Italië nastreefde (risorgimento) vond veel aanhang onder de hogere sociale klassen. De ideeën van nationale eenheid, vrijheid en onafhankelijkheid spraken hen wel aan; en niet in de laatste plaats omdat zij er ook economisch voordeel van verwachtten. Het kwam echter geen moment bij hen op aan hun liberale opstelling ook consequenties te verbinden in de vorm van economische of sociale hervormingen. Ze bewaakten hun privileges zorgvuldig - al waren die op papier al lang afgeschaft - en voelden geen enkele lotsverbondenheid met de armen.
Voor de boeren veranderde er dus niets. Bourbons of Victor Emanuel? Monarchie of republiek? Het kon de arme bewoners van het zuiden maar bitter weinig schelen. Toch sloeg het revolutionaire vuur dat door masoni (vrijmetselaars) en carbonari (geheim genootschap tegen de vreemde overheersers) werd aangewakkerd af en toe over naar Matera.

In 1806 werd het feodale systeem afgeschaft maar de onteigening en herverdeling van de grond kwamen in Matera nauwelijks op gang. De economische achterstand van de caffoni (arme boeren) bleef even groot. Het gebrek aan gerechtigheid, de vernedering en de wanhoop leidden tot een enorme haat tegen de galantuomini. Toen het besef begon door te dringen dat het mogelijk moest zijn om hun lot in eigen hand te nemen leidde dat tot ongeorganiseerde opstanden en impulsieve geweldsuitbarstingen. Voor wat betreft de arme boeren en burgers zaten daar geen politieke of ideologische motieven achter - al leek dat soms wel zo omdat er activisten waren die erin slaagden de goedgelovige bevolking voor hun karretje te spannen.

Matera
Gerestaureerde woningen in de Sasso Barisano.


In 1820 sloot Matera zich aan bij een opstand in Napels waarbij en grondwet werd afgedwongen. Dat succes was van korte duur.
In 1848 waren er weer protesten waar ook de boeren zich achter schaarden. Ook die opstand liep uiteindelijk op niets uit.
In 1860 werden twee leden van de liberale beweging op beestachtige wijze door het volk vermoord. De boeren plunderden vervolgens het privé-archief van één van hen, graaf Gattini.

Dit gebeurde in augustus 1860, toen heel het zuiden in de ban was van het nieuws dat Garribaldi de Straat van Messina was overgestoken. Het leidt geen twijfel dat aanhangers van de Bourbons (de koning) tot deze daad hebben aangezet.

Italië werd in 1861 een eenheid maar voor de boeren veranderde er niets. De bevolking raakte er daardoor alleen maar meer van overtuigd dat zij voor eeuwig tot armoede was veroordeeld en dat abstracte politieke ideeën daar al helemaal niets aan konden veranderen. Die ideeën bleven daardoor binnen de muren van de herenhuizen.


Sociale klassen

In het sociale leven waren drie duidelijkste onderscheiden klassen. De hoogste klasse werd gevormd door de geestelijkheid en de signori (heren), daaronder kwam de middenklasse; de laagste klasse was die van de cafoni (boerenpummels).
De edelen, grootgrondbezitters, ambtenaren en beoefenaars van vrije beroepen werden tot de signori gerekend; de ambachtslieden, handelaren, leraren en veldwachters tot de middenklasse. Van de cafoni hadden de massari en fattori het meeste aanzien. Zij waren de plaatsvervangers van de landeigenaren op de boerderij (masseria of fattoria) en slaagden er vaak in zelf eigenaar te worden door land, of zelfs de hele boerderij, van hun heer te kopen. Als schakel tussen de adel - die vaak ver weg in een grote stad woonde - en de arme boeren hadden deze rentmeesters een grote macht die in bepaalde streken later zijn vervolg zou krijgen in de padrino's (godfathers) van de maffia.
Lager op de sociale ladder stonden de kleine vrije boeren en loonwerkers zoals opzichters, runderhoeders, herders en wagenmenners. Op de onderstee sport de dagloners (zappatori = werkers met een houweel).
De boeren aten brood, peulvruchten, wilde knollen en slasoorten, en slakken. Vlees werd zeer weinig gegeten (en dan vooral geiten- en schapenvlees). Vis werd pas vanaf het einde van de 19e eeuw aangevoerd. Kaas, wijn, oliën en vetten en zeer veel andere duurdere voedingsmiddelen stonden zelden op het menu. De boeren verkeerden in een permanente staat van ondervoeding.

Riforma fondiaria

De terugvordering en herverdeling van ex-feodale grond - na de afschaffing van het feodalisme in 1806 - verliep zeer moeizaam. De uitvoering van de wet was nadelig voor degenen die de wet moesten uitvoeren (provincie- en stadsbestuur werden gekozen uit de galantuomini van de stad) en dus maakte men weinig haast.
Bovendien was het niet eenvoudig vast te stellen welke grond eigenlijk aan de gemeenschap toebehoorde. Al het land dat ooit was geschónken kon bijvoorbeeld niet worden teruggeëist. Dat gold voor het grootste deel van de kerkelijke grond, in omvang tweederde van het totaal!
De gemeenten hadden ook nog altijd wat eigen land, meestal bebost, waar de burgers van oudsher paddestoelen mochten zoeken en hout mochten sprokkelen (legnare).
Een kwart van het totale bouwland en een derde van de woeste grond kwam in aanmerking om te worden herverdeeld, maar in Matera was er in 1863 nog geen vierkante meter uitgegeven. Clerus en galantuomini bleven de massa domineren en de nieuwe ideeën vonden onder de leidende klasse te weinig steun om te kunnen worden gerealiseerd. De hervormingsideeën vielen daardoor in het luchtledige. In sommige provincies bonden de koninklijke functionarissen de strijd aan met deze machten die alleen maar zichzelf begunstigden en namen ze hun bevoorrechte positie af. Maar dat waren uitzonderingen, over het algemeen bleef Zuid-Italië het land van de privileges.
De gemeentelijke administratie was een rommeltje. Er was geen enkele kaart waarop, of document waarin precies was vastgelegd welke grond aan wie toebehoorde en dus gebeurde het dikwijls dat grond werd gestolen door eenvoudig de paaltjes te verplaatsen.

Waar de landverdeling wel werd uitgevoerd, kregen landloze boeren tegen betaling van 1 dukaat per jaar een stukje grond van 1 HA. Sommige boeren deden al heel snel weer afstand van hun grond omdat zij er niet in slaagden die te bewerken wegens gebrek aan kapitaal. Dat leenden zij dan bij de nieuw ingestelde boerenleenbanken. Maar als zij niet meer aan hun verplichtingen konden voldoen, ontdeden zij zich van hun land dat dan weer door de eigenaars werd teruggekocht of door de nieuwe rijke burgers, de borghesia, die ver weg in de grote steden woonden.

Geestelijkheid

Cultuur en normbesef van de geestelijkheid waren niet veel boven die van de anderen verheven. Het geringe morele pijl was onderwerp van pikante kletspraatjes; maar desondanks genoot de geestelijkheid een zeer hoog aanzien onder het diepgelovige plebs. Behalve met zielzorg hielden de geestelijken zich vooral bezig met het beheer van hun uitgestrekte landgoederen. In 1754 was tweederde van het land in de streek in handen van de kerk.
In tijden van hongersnood, epidemieën en oorlogen betaalde men de kerk met grond voor begrafenissen en dikwijls werd grond aan de kerk nagelaten (geestelijken daarentegen lieten, bijna zonder uitzondering, hun bezit aan hun familie na).
De kerk leende ook geld uit tegen rentes van rond de 10%. Zij verzorgde primair onderwijs in de parochiescholen en de scuola media in de seminaries.

Handel en verkeer

Meteen na de eenwording van Italië in 1861 hadden 91 van de 124 gemeenten in Basilicata nog geen wegverbinding met de buitenwereld. Er waren koeriers te voet of te paard die de post verzorgden. Twee koeriers te voet verzorgden de post van 22 gemeenten. Vanaf 1841 was er een geregelde postdienst tussen Calabrië, Basilicata en Napels. Een enorme hoeveelheid grenzen verdeelden het rijk in een al even grote hoeveelheid economisch zelfstandige gebiedjes, die alle mogelijke belastingen hieven. Iedere stad had een dermate ingewikkeld en veranderlijk systeem van cijnzen, dat elk handelsinitiatief erdoor werd gesmoord. De rechten om accijnzen te heffen werden door de overheden aan derden verpacht, tegen betaling van een gedeelte van de opbrengst.
Rond 1900 werden accijnzen ingevoerd op de eerste levensbehoeften waardoor de armen opnieuw getroffen werden.

Ontbossing en ontwikkeling van de landbouw

De omgeving van Matera was in de 18de eeuw nog rijk aan bossen, maar als gevolg van de opheffing van het feodalisme en de herverdeling van de domaniale gronden, stortten de boeren zich op de bossen die eerst het exclusieve jachtgebied waren van de heren en verwoestten die om er landbouwgrond van te maken. Ondanks het verbod van de overheid ging de verwoesting door. Na de legge forestrale van 1877 werden nog eens duizenden hectare bos verwoest. De gevolgen van de ontbossing waren zeer ernstig. Er deden zich aardverschuivingen voor en de vruchtbare toplaag verdween. Rivierbeddingen slibden dicht waardoor moerassen ontstonden. Die moerassen vormden weer het ideale biotoop voor malariamuggen die een ware plaag gingen vormen.
Gezonde boerenbedrijven kwamen in de streek nauwelijks van de grond. Als een boerenzoon terugkwam van zijn diensplicht - dat was de enige kans die hij ooit kreeg om andere steden en dorpen van Italië te zien, trouwde hij, verliet zijn familie en zocht en nieuw huis en nieuwe grond. Deze verbrokkeling van de familiegroep verhinderde de vorming van grote familiebedrijven en droeg bij aan de verpaupering van de toch al magere familie-economieën.
De excessieve versnippering verklaart ook gedeeltelijk waarom de boeren in Zuid-Italië in stadjes woonden (agro-towns) en niet op het platteland en ook waarom de boeren vaak tegelijkertijd zelfstandige, pachter en loonwerker konden zijn. Op den duur bleken de meeste bedrijfjes te klein te zijn om te kunnen overleven.

Adel en het majoraat

Het familiehoofd (capofamiglia) van een adellijke familie had despotische macht. Alle familieleden moesten hem gehoorzamen en waren van hem afhankelijk. Het erfgoed van de familie stond centraal en mocht niet uiteenvallen. Om die reden erfde alleen het dichtstbijzijnde familielid titel en bezit, en als er meerdere kandidaten waren, erfde alleen de oudste. Meestal was de oudste zoon de erfgenaam. Verder kreeg niemand wat.
Dit systeem van het majoraat verbood zelfs jongere zoons te trouwen. De oudste zoon was dus de enige die op een legitieme manier zijn seksuele behoeftes kon bevredigen, en dat in een samenleving waarin seks heel wat belangrijker werd gevonden dan moraal of cultuur. Het kwam nogal eens voor dat echtgenotes en familieleden van de eigen werknemers seksueel werden misbruikt.
Jongere zoons werden dikwijls tot een loopbaan als geestelijke gedwongen. Zogenaamde priesterfamilies waren een veelvoorkomend fenomeen.
Voor de landeigenaren en hun familie bestond het leven uit luieren, want de boeren werkten voor hen. Arbeid werd zoveel mogelijk vermeden.
Na de eenwording van Italië werd het majoraat verboden, wat langzamerhand leidde tot een versnippering van de rijkdom van de allerrijksten.

Herders

Herders waren over het algemeen in loondienst. De grote kuddes van de rijke heren waren verdeeld in morre. Elk van die morre had een herder die werd geholpen door een paar jongens. De loopbaan van een herder begon met een leertijd bij een ervaren herder. Als een jongeman goed z'n best deed en over de juiste kwaliteiten beschikte, kon hij na een aantal jaren zelf herder worden. Uit de slimste herders werd de casiere gekozen. Hij had de verantwoordelijkheid voor álle schapen en voor de productie van de kaas. Een casiere kon ook nog massaro worden - hoofd van de hele boerderij.
De herders leefden het grootste gedeelte van hun leven buiten. Zij hadden recht op 48 uur vrijaf in twee weken. In die twee dagen gingen zijn naar huis om zichzelf schoon te maken en hun gezin te zien. Alleen daar sliepen ze tussen lakens. Tijdens hun werk sliepen ze op een veldbed met kleren en laarzen aan.

Het gezin en de buurtjes

Boeren en herders waren zelden thuis, en als ze thuis waren, waren ze te moe om zich met hun gezin bezig te houden. Het huishouden werd daarom door de vrouwen geleid. Daarin konden de vrouwen de erkenning en zingeving vinden die hun in de rest van de maatschappij werd onthouden.
De vader werd vanwege zijn geringe bemoeienis met het gezin als een soort buitenstaander gezien, maar wel eentje die op de momenten dat hij thuis zijn despotische macht over het gezin kon botvieren. Een goede relatie tussen een vader en zijn (meestal zeer vele) kinderen was dan ook zeldzaam. Zo snel mogelijk trouwen en het huis uitgaan was voor jongeren de oplossing; daarna keken de meeste nooit meer naar hun ouders om.

De vicinati (buurtjes) vormden een belangrijke sociale steunpilaar, in het bijzonder voor de vrouwen van Matera.
In Matera zijn de huizen vaak zo gegroepeerd dat ertussen een gemeenschappelijk gebiedje ontstaat, soms is dat een soort pleintje met een waterput. De buren die via die gemeenschappelijke ruimte dikwijls met elkaar in contact kwamen, hielpen en steunden elkaar waar nodig.
Jaarlijks, op 1 augustus aten de buren met elkaar een maaltijd die bestond uit wat zij aan eigen producten in één grote pan bij elkaar hadden gegooid.

Religie

De godsdienst van de eenvoudige bewoners van Matera was een mix van religie, magie en bijgeloof. Uitwassen werden door de kerk verboden maar wat niet echt kwaad kon werd getolereerd. Zo was er bijvoorbeeld een abdis die woedend was over het feit dat iemand een bordeel tegenover haar klooster wilde bouwen. Zij ging in vol ornaat op de persoon in kwestie af om hem en zijn nageslacht te vervloeken.
Omdat de mensen zo'n ellendig bestaan hadden, vestigden velen hun hoop op de kerk. De kerkdiensten en de kerkelijke feesten werden door iedereen fanatiek bezocht. Mooie gebeden en liederen, gezongen met oprechte emotie vulden de kerken. Met de ex-voto's stroomden ook de aalmoezen de sacristieën binnen.
De gelovigen legden zichzelf zware beproevingen op, zoals het strijken met de tong over de grond vanaf de deur tot het hoogaltaar van de kerk of de pelgrimages op de knieën

Naar de moderne tijd

Tot de eenwording van Italië waren de gezinnen zelfvoorzienende economische eenheden. Wat men niet zelf kon maken, kocht men op de jaarmarkt - en daartoe was het economische verkeer dan ook zo'n beetje beperkt. Er was eigenlijk helemaal geen economie. Halverwege de 19e eeuw was er in Matera één kruidenier. Behalve enkele slagers, een smidse, enkele apotheken en een paar kappers waren er geen neringdoenden.
Na de eenwording veranderde dat snel en zeker na 1926, toen Matera provinciehoofdstad werd. Niet iedereen hoefde zich meer met de voedselproductie bezig te houden. Er kwamen winkels, kantoren, openbaar vervoer, hotels, bioscopen, drukkerijen enz. Elektrisch licht, radio, gas, telefoon, de krant, de spoorweg en allerlei andere nieuwigheden deden hun intrede; kortom: Matera werd modern. Zo modern dat de Sassi, als restant van het primitieve, agrarisch Matera, wel moesten worden geëvacueerd.
Vele honderden jaren lang waren de armen van Matera niet in staat geweest zich een andere wereld voor te stellen dan die waarin zij geboren waren en altijd hadden geleefd. Een eigen wil was er niet. Er viel niets te kiezen en er viel niets te beslissen. Alles lag van te voren vast en was bepaald door geboorte, de traditie of de wil van de familie. Hierdoor werd ieder persoonlijk initiatief gesmoord en waren er in deze samenleving ook geen leiders. Er was al helemaal geen leidende klasse die de ontwikkeling en vooruitgang kon stimuleren (de signori zouden misschien een leidende klasse genoemd kunnen worden, maar zij hadden alleen maar tot doel de macht te behouden en te verdedigen). De meeste ondernemers in het 'moderne' Matera kwamen dan ook uit andere delen van Italië.
De eersten die het lot van de cafoni als onrechtvaardig begonnen te bestempelen werden niet alleen door de signori maar ook door de armen zelf met argwaan bekeken. Door de signori omdat deze 'bolsjewistische oproerkraaiers' hun macht aan het wankelen konden brengen; door de armen omdat zij hun lot als volkomen vanzelfsprekend aanvaardden. Hoe kon de natuurlijke orde onrechtvaardig zijn? Toch werd deze bewustwording van de onrechtvaardigheid de belangrijkste drijfveer achter de sociale veranderingen.
Na de tweede wereldoorlog gingen de ontwikkelingen zeer snel. In het kielzog van het 'economische wonder' - dat zich vooral in het noorden voltrok- moderniseerde het zuiden in hoog tempo - althans in materieel opzicht. Sociaal en moreel raakte men nogal in de war. Zeer verschillende sociale structuren en verschillende waardesystemen - vaak conflicterend - bestonden tijdens de periode van modernisering naast elkaar en dat was bepaald niet bevorderlijk voor de sociale samenhang. De laatste tientallen jaren lijkt het erop dat Matera zijn draai als 'moderne' Italiaanse stad gevonden heeft.

De stad als filmdecor

En wat deed Mel Gibson in Matera? Hij gebruikte het fascinerende, archaïsche decor van de Sassi als Jeruzalem in zijn film the Passion.
Vele beroemde regisseurs hebben al eerder films in Matera opgenomen.
Een paar voorbeelden:
Literatuur: R.Musatti, F.Friedmann, G.Isnardi, F. Nitti, T.Tentori: Matera 55, radiografia di una città del Sud tra antico e moderno, 1956.


Informatie elders op internet




BACK   Pagina precedente                   PRINT Stampa pagina                           HOME Home