Een hardnekkig misverstand over Italië is dat het er altijd mooi weer is. Sommige toeristen zijn daarvan zo vast overtuigd dat ze zich bij het overschrijden van de Italiaanse grens onmiddellijk ontkleden, ook al is het maar vijftien graden. De werkelijkheid is dat in Italië ook lang niet altijd de zon schijnt en dat het er zelfs heel koud kan zijn.
Gegevens en kaartjes met toestemming afkomstig van de APAT (Agenzia per la protezione dell'ambiente e per i servizi tecnici). Publicatie: "Indicatori del clima in Italia", mei 2005. |
Uiteraard zijn er ook in Italië grote verschillen tussen het weer in de zomer en dat in de winter, al is dat verschil in het noorden van het land veel groter dan in het zuiden. Bovendien zijn er door allerlei lokale omstandigheden grote verschillen van plaats tot plaats. Wat dat laatste betreft spelen de volgende factoren de belangrijkste rol:
Volgens de bekende klimaatindeling van Köppen ligt Italië - afgezien van de Alpen - in een gematigd maritiem klimaat met de volgende onderverdeling:
De indeling van Köppen schiet echter tekort om recht te doen aan de grote klimaatverschillen die Italië kent. Daarom onderscheidt men in Italië minstens acht gebieden.
Alpen
Als gevolg van de hoogte is het in de Alpen koud en valt er veel regen en sneeuw, in het bijzonder in het noordwesten. De temperaturen kunnen gemakkelijk zakken tot onder de -35ºc. De gletsjers beginnen rond de 3000 meter hoogte. De grens voor de eeuwige sneeuw ligt op zuidhellingen beduidend hoger dan op noordhellingen. Ook in de zomer kan het in de bergen sterk afkoelen.
De Alpen hebben grote invloed op het klimaat van Italië omdat ze werken als schild tegen storingen en koude winden uit het noorden.
Wanneer die luchtstromingen toch over de Alpen komen, ontstaat soms een krachtige, warme en zeer droge wind die vergelijkbaar is met de Föhn aan de noordkant van de Alpen. Midden in de winter kan de temperatuur dan waarden van 18°c bereiken. Deze Föhn komt vooral voor in het noordwesten.
Povlakte
Het oostelijke deel van de Povlakte heeft een klimaat met warme, benauwde zomers en weinig neerslag. De winters zijn er koud en vochtig met veel mist. Het voor- en najaar zijn regenachtig en wisselvallig.
Adriatische kust
Vergeleken met de Povlakte heeft de Adriatische kust in de zomer iets lagere temperaturen en een lagere luchtvochtigheid en in de winter iets hogere temperaturen. Er valt minder vaak sneeuw, maar wel in grotere hoeveelheden.
De Adriatische kust heeft dikwijls te maken met de Tramontana, een sterke noordenwind die droge lucht aanvoert die in de winter heel koud is.
Ligurische kust
De Ligurische kust heeft de minst hete zomers van Italië en zeer milde winters. Dat komt door de temperende invloed van de zee en de beschutting tegen noordelijke winden door de bergen langs de kust. Die bergen zorgen tegelijkertijd voor veel neerslag doordat de vochtige zeewind moet stijgen.
Ook hier kan de Tramontana in de winter flink tekeer gaan.
Tyrrheense kust
Langs de Tyrrheense kust komt de temperatuur vrijwel nooit onder het vriespunt. De zomers zijn warm, maar minder vochtig dan langs de Adriatische kust.
Een veel voorkomende wind in Rome is de Ponentino, die in de zomer enige verkoeling brengt. De zomers zijn tamelijk droog maar in de rest van het jaar valt er voldoende regen.
Apennijnen
Uiteraard is het in de hoge bergen in de winter overal koud en valt er sneeuw. In de zomer is het er betrekkelijk koel.
Apulië, Calabrië, Sicilië
In deze regio's kan het in de zomer extreem heet worden. De temperaturen komen regelmatig boven de 40 graden. De winters zijn er zeer zacht. In de vlakten en langs de kust sneeuwt het praktisch nooit en ook op de bergen (Apennijnen en Etna op Sicilië) valt weinig sneeuw.
Sardinië
Het klimaat van Sardinië is vergelijkbaar met dat van de Tyrrheense kust. Een opvallend verschijnsel is de Maestrale, een wind die zeer sterk kan zijn, met windsnelheden tot 120 kilometer per uur.
Winter
In de winter wordt het weer vaak bepaald door depressies in het Middellandse Zeegebied en zuidwestelijke stromingen die vooral aan de westkust en op de eilanden neerslag brengen. In het noorden valt minder neerslag, op een klein gebied in het noordoosten na. Afgezien van de bergen, vinden we de laagste temperaturen in de Povlakte. Een zeer onaangenaam verschijnsel in die vlakte is de mist, die dikwijls de oorzaak is van ernstige verkeersongelukken. De mist ontstaat bij sterke afkoeling van zeer vochtige lucht in een rustige atmosfeer; omstandigheden die zich in de Povlakte dikwijls voordoen.
Voorjaar
Het voorjaar is wisselvallig. 'Aprilletje zoet geeft nog wel eens een witte hoed' geldt ook voor noord Italië. Het Atlantische hogedrukgebied begint zich in deze periode uit te breiden naar het Europese vasteland, maar dit gebeurt met horten en stoten, zodat fraai lenteweer plotseling kan worden onderbroken door winterse buien.
Het hogedrukgebied boven Rusland, dat verantwoordelijk is voor de toevoer van koude lucht in de winter, verdwijnt in het voorjaar langzamerhand. Als gevolg van de veranderende luchtdrukverdeling volgen de grote storingen die afkomstig zijn van de Atlantische Oceaan een steeds noordelijker koers. Het zuiden van Italië is daarom eerder verlost van het wisselvallige weer dan het noorden.
Zomer
Cumuluswolken, die overdag ontstaan wanneer de warme lucht stijgt en vooral boven de bergketens tot ontwikkeling komen, leiden tegen de avond tot onweersbuien maar zijn desondanks een teken van goed weer.
In zeer stabiel weer komt subsidentie voor, dat is een dalende bewegingen van de hogere luchtlagen waardoor de temperatuur toeneemt en wolken oplossen. De dalende lucht wordt soms warmer dan de lucht in nog lagere luchtlagen waardoor die onderste luchtlagen als het ware gevangen zitten. Benauwd weer en smog zijn het gevolg.
Herfst
De herfst begint meestal in de tweede helft van september, wanneer een storing doordringt tot het westelijke en centrale deel van het Middellandse-Zeegebied en gevolgd wordt door koude lucht.
De invloed van het Atlantische hogedrukgebied wordt minder en de gordel van lagedrukgebieden zakt af naar het zuiden.
De depressies boven de Middellandse Zee gaan opnieuw het weer bepalen. In de herfst zorgen die echter voor zowel aanvoer van koude, polaire lucht, als van warme, vochtige mediterrane of tropische lucht: een mix die voor grote hoeveelheden neerslag zorgt. Daarom is de herfst het natste seizoen.
januari | april | juli | oktober | |||||||||
T | N | Z | T | N | Z | T | N | Z | T | N | Z | |
Torino | 6 | 41 | 3,5 | 17 | 104 | 6,0 | 25 | 67 | 8,2 | 17 | 89 | 4,5 |
Milano | 5 | 64 | 1,8 | 18 | 82 | 5,8 | 26 | 68 | 9,2 | 18 | 100 | 4,1 |
Bolzano | 6 | 26 | 3,2 | 19 | 53 | 5,2 | 29 | 93 | 7,2 | 19 | 57 | 4,8 |
Vicenza | 6 | 85 | 2,0 | 18 | 96 | 5,2 | 29 | 73 | 9,5 | 19 | 94 | 4,1 |
Venezia | 6 | 58 | 2,1 | 16 | 64 | 5,8 | 28 | 63 | 9,1 | 18 | 69 | 4,7 |
Genova | 11 | 106 | 3,8 | 17 | 85 | 6,2 | 27 | 27 | 9,2 | 20 | 153 | 5,5 |
Firenze | 10 | 73 | 3,8 | 19 | 78 | 6,0 | 31 | 40 | 10,0 | 21 | 88 | 5,0 |
Ancona | 9 | 51 | 2,3 | 17 | 54 | 5,8 | 28 | 52 | 10,1 | 20 | 72 | 4,9 |
Roma | 11 | 25 | 3,9 | 19 | 21 | 6,6 | 30 | 5 | 10,6 | 21 | 36 | 6,1 |
Napoli | 13 | 104 | 3,7 | 18 | 76 | 6,2 | 29 | 24 | 10,1 | 22 | 130 | 6,1 |
Bari | 12 | 51 | 3,9 | 18 | 47 | 6,7 | 28 | 27 | 10,3 | 21 | 65 | 6,1 |
Reggio C | 15 | 63 | 3,7 | 19 | 31 | 6,4 | 31 | 6 | 10,4 | 24 | 53 | 6,1 |
Catania | 16 | 75 | 4,5 | 20 | 35 | 7,1 | 32 | 5 | 10,3 | 25 | 106 | 7,0 |
Palermo | 15 | 72 | 4,0 | 18 | 44 | 7,2 | 28 | 5 | 11,0 | 23 | 98 | 6,6 |
Cagliari | 14 | 46 | 4,1 | 18 | 37 | 7,0 | 30 | 3 | 10,7 | 23 | 56 | 6,3 |
Amsterdam | 3 | 67 | 1,3 | 12 | 54 | 5 | 22 | 78 | 6 | 7 | 72 | 3,2 |
De Italiaanse winden hebben fraaie namen, waarvan enkele buiten Italië vooral geliefd zijn als namen van auto's maar in Italië de mensen doen sidderen of juist vrolijk stemmen. Het is maar net uit welke hoek de wind waait.
Tramontana ("over de bergen")
Is een tamelijk sterke, koude wind uit noordelijke richting die vooral in de winter waait. De lucht is droog omdat de neerslag er al aan de noordzijde van de Alpen uit is gevallen.
Grecale (ook wel: Greco, "uit de richting van Griekenland")
Noordoosten wind die ook koud is en vooral in de winter waait. Lijkt in veel opzichten op de Tramontana maar neemt meer bewolking met zich mee en dus ook meer neerslag.
Bora (van het Slavische Burja = noodweer)
Een valwind die in het noordoosten van Italië vanaf de bergen over Triëst de Adriatische zee inblaast, dikwijls met windsnelheden van ruim boven de 100 km per uur. Men onderscheidt de Lichte Bora en de Donkere Bora. De Lichte Bora is het sterkst, brengt lage temperaturen en een heldere lucht. De Donkere Bora brengt veel bewolking met zich mee maar is minder sterk en koud.
Levante ("waar de zon opkomt")
Een zwakke tot matige oostelijke tot noordoostelijke wind. Is minder koud maar vochtiger dan bovengenoemde twee winden en veroorzaakt nog meer bewolking.
Scirocco ("uit de richting van Sirië")
Zuidoostelijke woestijnwind die warme lucht aanvoert die boven zee bovendien heel vochtig wordt. Boven Italië ontstaat dikwijls zware regenval. De zee kan heel woest worden en de hevige branding veroorzaakt niet zelden schade aan de kust. De wind voert vaak rossig woestijnzand met zich mee dat soms zelfs tot in Nederland komt. Wanneer de bewolking niet al te zwaar is, is die soms een beetje rossig van kleur.
Ostro (ook wel: Austro, "de rode", wellicht vanwege de rode aarde)
De Ostro is, samen met de Scirocco, de wind van de zware regenval. De Ostro wijkt nauwelijks af van de Scirocco.
Libeccio ("uit de richting van Libië")
Voorbode van een koudefront. Deze wind brengt regen, maar in mindere mate dan de Scirocco en de Ostro. De zee wordt ruw, met hoge en brede golven.
Ponente ("waar de zon ondergaat")
Brengt wisselvallig weer met buien en daartussen grote opklaringen.
Ponentino (koosnaampje voor "Ponente")
Zacht zeewindje dat bij zonsondergang in Rome waait.
Maestrale (ook wel Maestro, "de belangrijkste")
Een harde, droge en koele wind uit het noordwesten.
Föhn
De Föhn is een warme en droge wind die over de Alpen heen komt. Bij het stijgen tegen de berghellingen aan de zijde waar de wind vandaan komt is hij sterk afgekoeld en heeft veel vocht verloren. Aan de andere kant daalt de lucht sterk, warmt zij op en wordt nog droger. In Italië treedt Föhn op wanneer een krachtige stroming van koude lucht uit het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan in zuidelijke richting over de Alpen komt. Aan de noordzijde van de Alpen ontstaat dan, door de opgestuwde lucht, een hogedrukgebied en aan de zuidzijde een lagedrukgebied. Daardoor neemt de windsnelheid toe.
Piëmonte en Lombardije hebben dikwijls met Föhn te maken, en soms is de wind zelfs voelbaar in het noorden van Toscane.
Föhn komt vooral voor in de winter en in het voorjaar en kan- door de snelle opwarming - sneeuwlawines veroorzaken.