Italië - il Belpaese - is niet alleen beroemd vanwege zijn grote aantal kunstschatten; ook landschappelijk heeft Italië veel te bieden. De meeste Italië-toeristen maken wel kennis met de Italiaanse meren en de heuvels van Toscane maar ook elders is het landschap vaak van een betoverende schoonheid. Op deze pagina leest u over het ontstaan van het Italiaanse landschap en kunt u via de knopjes 'foto's Noord-Italië' en 'foto's Zuid-Italië' in de menubalk links een beeld krijgen van de vele verschillende landschappen. Interessant voor de toerist die een vakantie naar Italië aan het plannen is, maar ook voor de scholier die een werkstuk of spreekbeurt over dat land wil maken.
Hoe een landschap eruit ziet, wordt bepaald door de geologische omstandigheden, het klimaat, de vegetatie en de wijze waarop de mens het land heeft gebruikt. Deze factoren lopen binnen Italië sterk uiteen zodat ook zeer verschillende landschappen zijn ontstaan.
De geologische geschiedenis van Italië begon zo'n 230 miljoen jaar geleden, in het Trias, toen al het land van de wereld was verenigd in één groot continent dat Pangea (=alle land) wordt genoemd.
Gargano schiereiland, Apulië. |
Al spoedig na zijn ontstaan spleet Pangea echter weer uiteen in twee delen, waarvan het noordelijke Laurazië wordt genoemd en het zuidelijke Gondwanaland. Tussen die twee delen ontstond de zogenaamde Tethyszee. Op de bodem van die zee stapelden zich in de loop van miljoenen jaren dikke lagen bezinksel (sediment) op. Het hing van de temperatuur en diepte van die zee af uit welk materiaal dat sediment bestond. Beide factoren veranderden in de loop van de tijd. In het begin van het trias vormden zich grote koraalriffen in een warme en ondiepe zee. Toen de zee dieper werd kwamen daar bovenop een laag van kalkskeletten van microscopische diertjes. In deze periode begon de vorming van het dolomietgesteente. In de zee van enkele honderden meters diep leefden onder meer veel ammonieten. Verder kwamen in de zee lagen klei en zand terecht.
Ongeveer 170 miljoen jaar geleden, in het Jura, kwam het latere Zuid-Amerika los van Gondwanaland en verplaatste zich in zuidwestelijke richting. Als gevolg daarvan 'dreef' dat wat nog over was van Gondwanaland, de Afrikaanse plaat, weer terug naar het Laurazië en begon de Tethyszee dicht te drukken. Dit proces begon 65 miljoen jaar geleden, in het Vroeg-Tertiair, en was pas 15 miljoen jaar geleden helemaal voltooid. De randen van de Afrikaanse plaat (Austriden) en de Euraziatische plaat (Helvetiden), maar ook de zeebodem en het sediment dat zich daarop bevond, (Penniden) werden geplooid en over elkaar heen geschoven. Daarbij ontstonden de Alpen. De meest actieve fase van deze gebergtevorming begon 30 miljoen jaar geleden. Bij de Alpen zijn Austriden grotendeels óver de Penniden heen geschoven waardoor die laatste niet alleen aanvankelijk geheel waren bedekt maar ook door de hoge druk en temperatuur zijn veranderd in tamelijk harde, metamorfe gesteenten.
Van de oceaan, die de Tethyszee eens was geweest, bleef de kleine Middellandse zee over. Deze had echter nog niet zijn huidige vorm.
Tussen 20 en 15 miljoen jaar geleden ontstonden in het gebied tussen Afrika en Europa breuken in de aardkorst. Hierdoor brak de plaat Sardinië-Corsica los van het westelijk deel van het continent en verplaatste zich in zuidoostelijke richting. Daar botst hij tegen de Afrikaanse plaat en ontstonden, doordat de sedimenten van de zeebodem werden samengeperst en geplooid, de Apennijnen.
Rond 8 miljoen jaar geleden herhaalde zich iets verder naar het oosten iets soortgelijks. Tussen het Italiaanse schiereiland en Corsica-Sardinië ontstond de Tyrrheense zee. Daardoor draaide het Italiaanse schiereiland weg en stegen de Apennijnen nog verder.
In de Apennijnen traden later verticale breuken op en daalden bepaalde delen (slenken) soms zo ver dat ze volliepen met water waarin opnieuw afzettingen ontstonden (zo'n 10 miljoen jaar geleden). Het Trasimenomeer is zo'n volgelopen bekken. Later stegen bepaalde delen waarop zich afzettingen hadden gevormd weer en ontstonden klei- en zandheuvels. Deze vinden we vooral westelijk en oostelijk van de Apennijnen. Doordat dit materiaal zeer gemakkelijk verweert, komen er diepe erosiegeulen (calanchi) in voor.
Pompeii, met op de achtergrond de Vesuvius die de stad in 79 verwoestte. |
Het Comomeer is een van de Alpenmeren die hun ontstaan danken aan de ijstijden. |
Van grote betekenis voor het landschap zijn de vulkanen. Tussen een miljoen en 500 duizend jaar geleden, het midden-Pleistoceen, ontstond in het gebied tussen het zuiden van Toscane tot aan de Albaanse heuvels de 'slinger van vuur': een aantal vulkanen die met enorme uitbarstingen de hele streek bedekten met een dikke laag tufsteen (samengekitte vulkanische as). De meren in het gebied zijn vulkaankraters die zijn volgelopen en de bergen zijn de voormalige kraterranden. De grote meren bestaan niet uit een enkele vulkaankrater, maar zijn het gevolg van verzakkingen die optraden na verscheidene vulkaanuitbarstingen. De Monte Vulture, in Basilicata, is een vulkaan uit dezelfde tijd.
Italië heeft verschillende actieve vulkanen, de Etna op Sicilië, de Vesuvius bij Napels en de Stromboli in de zee. De vulkaanuitbarsting die het meest tot de verbeelding spreekt, is die van de Vesuvius in 79 n.C., waardoor onder andere de steden Pompeji en Herculaneum onder as en lava zijn bedolven en goed zijn geconserveerd.
In heel de Alpen en beperkte delen van de Apennijnen hebben de ijstijden een belangrijke rol gespeeld bij de vorming van het landschap. Enorme gletsjers baanden zich een weg vanaf de hoogste toppen naar de vlakte of de zee en schuurden dalen uit met steile, soms loodrechte wanden. De gletsjers voerden gruis mee en dat bleef liggen waar de gletsjers eindigden. Deze moreneheuvels zijn overal langs de Alpenrand te vinden. De diepe dalen die door de gletsjers waren uitgesleten, liepen vol met water. Dat werden de Alpenmeren. Zand klei en puin werden ook door rivieren naar zee afgevoerd. Daar ontstonden delta's, die langzaam tot vlaktes aangroeiden. De enorme Povlakte, maar ook de Apulische laagvlakte en de laagvlakte van Catania op Sicilië zijn zo ontstaan.
L'Aquila was ruim drie jaar na de aardbeving nog steeds een spookstad. |
Aardbevingen komen veelvuldig voor. De meest verwoestende van de twintigste eeuw waren die van Messina in 1908 (85.926 doden), de Abruzzen in 1915 (32.610 doden), Campanië en Basilicata 1980 (2.370 doden).
Drie aardschokken op 26 september 1997 in Umbrië troffen vooral de historische stad Assisi. Er vielen 10 doden. Vier mensen kwamen om het leven toen zij na de eerste schok het interieur van de beroemde Fransiscusbasiliek aan het inspecteren waren en door een tweede schok het gewelf omlaag kwam. Inmiddels is de schade daar grotendeels hersteld.
De zwaarste aardbevingen van de 21ste eeuw waren tot op heden die in Molise in oktober 2002 (30 doden), in L'Aquila (Abruzzen) op 6 april 2009 (308 doden) en twee bevingen kort na elkaar (20 en 29 mei 2012) in de regio Emilia Romagna in de povlakte (27 doden).
Een andere plaag vormen de aardverschuivingen. Deze zijn dikwijls het gevolg van ontbossing, waardoor de aarde niet meer wordt vastgehouden en bij hevige regenval wegspoelt. Veel beken zijn gekanaliseerd waardoor de modder met hoge snelheid naar het dal kan schuiven. Doordat veel huizen illegaal zijn gebouwd op plaatsen waar dat onverantwoord is, zijn er dan veel slachtoffers. Een enorme ramp deed zich in 1963 voor bij Longarone in het noordoosten van Italië. Miljoenen tonnen steen en aarde gleden van een berghelling in en stuwmeer. Tweeduizend mensen kwamen om door de vloedgolf.
In mei 1998 vielen in de buurt van Napels meer dan 100 doden als gevolg van een aardverschuiving. De plaatsjes Sarno en Quindici werden onder de modder bedolven.
De overheid belooft keer op keer maatregelen te nemen. Illegale huizen op gevaarlijke plaatsen moeten verdwijnen, het landschap moet beter worden beheerd en de ontvolking van de bergen moet worden gestopt. We zullen zien wat er van terecht komt.
Landschappen van Italië. |
A. Alpen
De Alpen bestaan grotendeels uit harde gesteenten als gneiss, graniet en leisteen. De Voor-Alpen aan de Italiaanse zijde bestaan veelal uit de veel zachtere kalksteen. De grillige Dolomieten zijn gevormd door erosie van zachte magnesiumkalk.
De diepe dalen zijn gevormd door gletsjers.
B. Italiaanse meren
De Italiaanse meren aan de rand van de Alpen zijn, in het pleistoceen, gevormd door gletsjers. De gletsjers schuurden dalen uit en vormden stuwwallen. Na het smelten van de gletsjers bleef in de aldus ontstane bekkens water achter. Door de grote hoeveelheid water wordt het in de zomer niet alt heet en in de winter niet al te koud. Door dat laatste is subtropische plantengroei mogelijk.
C. Vlaktes
Stuk voor stuk zijn dit voormalige zeeën die met verweringsmateriaal zijn gevuld. Er ontstond vruchtbare en makkelijk te bewerken landbouwgrond.
D. Kustgebergten
Aan de westkust reizen op een aantal plaatsen de bergen direct op uit de zee. Sommige van deze gebergten, zoals de Alpe Apuane, zijn onafhankelijk van de Apennijnen ontstaan. Door de ligging aan zee valt er wat meer regen en heeft de zilte lucht invloed op de vegetatie.
E. Apennijnen
De Apennijnen zijn een jong gebergte waarin marmer, zandsteen en kalksteen de boventoon voeren. Gletsjers zijn hier nauwelijks geweest. Deze 'ruggengraat' van Italië is woest en door ontbossing vaak uiterst onherbergzaam - of van een adembenemende schoonheid. Het is maar waar je van houdt.
F. Heuvelland
Aan weerszijden van de centrale Apennijnen liggen de beroemde heuvels van Toscane (in het westen) en de Marken (in het oosten). De bodem bestaat hier veelal uit klei en zand en is uitermate gevoelig voor erosie en aardverschuivingen.
G. Vulkanisch landschap
Italië heeft drie actieve vulkanen en vele dode. Op een aantal plaatsen is duidelijk te zien dat het landschap door vulkanisme is gevormd.
H. Zuid Italië en de eilanden
Hoewel deze gebieden geologisch geen eenheid zijn, hebben we ze in een adem genoemd omdat ze de zeer droge en hete zomers gemeen hebben en daardoor ook op het gebied van natuur en cultuur verwantschap vertonen.